Door Gerard Ouweneel
De reden van de belangstelling was dat 1979 de eerste
strenge en langdurige ijs- en sneeuwwinter betrof na
de sluiting van het Haringvliet, waardoor in januari en
februari de ganzen weken aaneen door het sneeuwdek
afgesneden raakten van hun voedselterremen en van
open water omdat het verzoete en tijloze Haringvliet/
Hollandsch Diep al snel dichtgevroren raakte. Hoe de
ganzen hierop reageerden is te lezen in het later ter
ziele gegane tijdschrift Watervogels en ook in een rap
port van Anton van Haperen en Jos Kuijpers: groepen
ganzen in bermen van autowegen, balancerende ganzen
op toppen van op het veld staande spruitenkool en,
op zoek naar voedsel, zich tussen huizen en in bos
schages wagende ganzen. Wat ganzen betreft verbaast
ons nu slechts weinig. Voor de anserofielen van 1979
waren zulke bevindingen nieuw. Gelet op de volstrekt
veranderde ganzenscene anno heden zal ik lezers meer
ganzenverhalen besparen, uitgezonderd twee zaken.
Tijdens de excursie van 6 januari troffen wij, verspreid
over vijf locaties, op GO honderden kleine rietigan-
zen aan, waarbij 28 stuks aan de binnenzijde van de
Haringvlietdam, op het grasareaal aan de Voornse kant.
Kom daar nu eens om. En dat geldt ook voor een erva
ring de volgende dag. Toen trof ik, pal naast Maasdam,
in een groep van 600 ganzen 300 taigarietganzen aan.
'Tot op 30 meter' vermeldt mijn dagboek van 7 januari.
Kennelijk waren ze aardig uitgeput na een lange vlucht
vanuit hun normale Oost-Europese winterkwartier naar
de Noordzee, over een continent waar de winter had
toegeslagen. Nu zijn taigarietganzen gepromoveerd tot
een aparte soort, in 1979 werden ze als een vorm van
de rietgans beschouwd. Ik keek mijn ogen uit naar die
fraaie 'geelbekken', zoals ganzenvangers ze noemen.
Toen ik 's avonds rond tienen weer een kijkje nam wa
ren ze er nog. Taiga's 400 meter van mijn huis!
Die GO-excursie van 6 januari 1979 was een weergaloze
belevenis. Bij Stellendam telde ik buitengaats 7 a 800
grote zaagbekken, waarvan 70% mannen. Voorts in het
Brouwershavense Gat vluchten toppereenden. En wat
te denken van 8 blauwe kiekendieven en 2 smellekens,
waarvan eentje een veldleeuwerik wist te bemachti
gen. Een slechtvalk was toen nog zo bijzonder dat die
ene onder Stad aan het Haringvliet in het dagboek een
onderstreping meekreeg. Over heel 1979 zou dat voor
de delta mijn enige slechtvalk blijven. 40 fraters in de
Brienenspolder kregen ook een uitroepteken. Circa 10
bonte kraaien waren normaal, maar op latere excursies
kwamen die in de dagboeknotities niet verder dan
'weinig'. Was dat al een signaal dat het aantal op onze
breedte overwinterende bonte kraaien aan het slinken
was? Wat een spijt heb ik, in mijn dagboek nonchalant
met patrijzen te zijn omgesprongen. Voor die 6e janu
ari volstond ik met de notitie 'veel'. Meer niet. Niets
over locaties, groepsgrootte en alles wat wij nu begeren
te weten over die paar patrijzen die ons nog resten.
Ik besef dat een sneeuwdek in hoge mate het ontdek
ken van patrijzen vergemakkelijkt. Ze zijn er nog
steeds op GO, maar verwacht niet dat indien het
eiland nog eens met een sneeuwdek te maken krijgt,
vogelaars dan in hun dagboeken voor patrijzen 'veel'
kunnen noteren. Helaas niet. Mocht dat toch het geval
zijn, waarschuw mij dan en ik kom direct. En nog een
advies: schrijf altijd alles op en vermijdt betekenisloze
fraseologie als 'veel' of 'weinig', want al na veertig jaar
kunnen vogelnotities verrekte belangrijk zijn.
De GO-excursie van 6 januari smaakte naar een vervolg.
Op 13 en 27 januari ging het weer de Haringvlietibrug
over. De 13e was goed voor een Amerikaanse smient
onder Dirksland en een juveniele grote burgemees
ter bij Stellendam. Beide excursies brachten blauwe
kiekendieven, smellekens en patrijzen, de laatste weer
zonder aantalvermelding. In het Brouwershavensche
Gat lag een concentratie van ruim 800 toppereenden en
er waren 8 ijseenden. Onder Ouddorp vloog een velduil
en op verschillende plekken verbleven nog plukjes
kleine rietganzen.
Het volgende weekeinde logeerde mijn Texelse vriend
Adriaan Dijksen in Maasdam. Met 3 grote trappen bij
Rockanje en een geelsnavelduiker beurtelings vanaf de
Brouwersdam en in het Oostvoornse Meer stonden de
excursiebestemmingen bij voorbaat vast, zodat Goe-
ree weer werd doorkruist voor zijn vogels. De beide
ornithologische voltreffers op Voorne lukten. Door de
stroom bijzondere vogelsoorten die winter 1979 naar
onze natie zou voeren kwam het tot de oprichting van
de Dutch Birding Association, de DBA, waarmee de
NLGO en de DBA dus jaargenoten zijn. In dat weekein
de met Adriaan deed Goedereede met een roodhalsgans
bij Scheelhoek, witbuikrotganzen, 'diverse' patrijzen en
ruim 2000 toppereenden vanaf de Brouwersdam zijn
naam eer aan.
Ook in februari 1979 bleven winterse omstandigheden
het weer bepalen met halverwege de maand enorme
sneeuwval in Noord-Nederland. Vogels bleven zich
concentreren in de luwe kustzone, dus Goeree bleef
trekken. Ik kwam er die maand vier maal. De 17e fe
bruari was goed voor 7 blauwe kiekendieven en de 24e
voor 9 stuks, het merendeel mannen. Bijzonder was
een concentratie van circa 150 grote zee-eenden voor
de Brouwersdam; op de 17e rustte een lange rij op een
zandstrook voor de dam.
De rest van 1979
Vanaf maart gingen er minder excursies naar GO.
Broedvogelinventarisaties en reizen naar Spanje en
Griekenland vergden tijd. Voorts ging veel aandacht uit
naar een broedende grauwe kiekendief op de Benin-
ger Slikken op Putten. Voorzover nu te achterhalen
valt, betrof dit het laatste broedgeval van die soort in
Zuidwest-Nederland.
27