zaken die de dagboeken een extra dimensie geven. Waterspreeuw Overigens, het dagboek begint met een geenszins volledige notitie. Op 19 november 1950 schrijft de Waard dat op de 18e door NJN-ers een Waterspreeuw werd ontdekt. Hij ging er heen. Er volgt dan een pa- ginalang verslag hoe de vogel eruit zag en hoe hij zich gedroeg. De con clusie was dat het ging om een Noord-Europese Waterspreeuw Cinlus c.cinclus. Alleen... vreemd genoeg geen vermelding van de plek. Ging het om dezelfde, ergens in Rotterdam verblijvende vogel, waarvan mijn moeder destijds het verbod uitvaardigde er heen te gaan omdat ik ziek te bedde lag? Waar schijnlijk wel, want deze thans nog steeds niet geheel uitgewoede veen brand van jeugdfrustraties speelde rond 1950. Over heel december 1950 houdt de Waard notities bij over het weer.Dangaathijopde22e naar De Beer, een dag met grauwe lucht, sneeuw op de landen en ijs op sloot jes en plassen. Vanuit Hoek van Hol land steekt hij over met Bremer en de Voogd, de rentmeester van het natuurmonument. Met de laatste stond de Waard kennelijk op goede voet. Een paar jaar later spraken wij de naam 'de Voogd' alleen in hoofd letters uit. Want wilden wij iets berei ken op De Beer, dan kon je niet om deze de Voogd heen. Nauwgezet geeft de Waard de route aan die hij die 22e wandelde, met ook wat hij waar zag. Van de op het strandje bij de Zuidpier aanwe zige Kuifleeuweriken schrijft hij dal hun geluid 'tjewiet' hem aan de zwarte ruiterroep deed denken. Driemaal jaagt hij een Waterral op, ook een Houtsnip, en van een geslagen Spreeuw een wijfje Grauwe Kiekendief. Zou dat geen Blauwe zijn ge weest? Hoewel, in het excursieverslag van 28 oktober 1951 we derom naar De Beer, staat wel een Blauwe Kiek vermeld. Maar op die dag maakte de Waard deel uit van een gezelschap van 52 personen, zodat waarschijnlijk iemand anders deze vogel determineerde. Aan het einde van de 22e december loopt hij nog een poosje mee met jachtopziener Pols en adjunct Beumer, vergezeld van nog andere jagers en drijvers. Op 28 december gaat de Waard naar het Haagse verver singskanaal. Weer Bonte Kraaien en Kuifleeuweriken, die nu 'tsjie-tsjie-tsjie' tenbeste geven.Op 16 januari 1951 is er de eer ste zingende Merel van het seizoen. Met Bal en Pfeiffer zit hij van 16 tot en met 18 februari opdeHogeVeluwe om moeflons en edelherten te filmen. Zoals toen iedere winter, is er dan ook een Zeearend, een juveniele vogel, waaraan het dagboek een paar alinea's wijdt. Tweeënhalve maand lateris het weer De Beer.met onder an dere 5 Engelse Gele Kwikstaarten en een Beflijster. Op het Breed vindt hij nesten van Grutto's en Kieviten en de kolonie van Grote Sterns bij de Zuidpier is al bezet. Zomer 1951 zou den er op De Beer maximaal 9000 paren broeden. Zomer 1951 gaat de Waard weer naar de Hoge Veluwe, nu om Korhoenders te filmen. Ook naar Nieuwkoop voor Woud aapjes en naar de schorren achter de Eendracht op Texel voor Grote Sterns. Op 7 juli is hij weer op De Beer. Hij tekent dan op '2 Lachsterns alarmeerden bij de zeeposteleinvlakte'. Zomer 1951 zouden op De Beer zeker drie en waarschijnlijk vier paren Lachsterns broeden. De dag daarop is de Waard met zijn gezin in het 'Staelduin' bij Hoek van Holland, waar een man Grauwe Klauwier gezien wordt. De beste vogeldagen op De Beer vielen in de nazomer en herfst. De veel te jong gestorven Anton van den Oord 1912-1966) is dan vaak de Waards met- Paartje Lachsterns met pul. Foto: Simon de Waard.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2008 | | pagina 19