de mensen die het gedrag van vogels in de vrije na
tuur goed kennen. Enthousiast schrijft Tinbergen
over ons eiland: 'Wie eenmaal Schouwen heeft
leren kennen met zijn inlagen, zijn Scheldedijk,
zijn stuifduinen en zijn ongerepte polders, zal het
nooit vergeten'.
In 1930 maakt Niko Tinbergen het NJN-kamp
in Renesse mee en zowel in De Wandelaar van
1930 als De Meidoorn van 1931 doet hij verslag
van zijn wandelingen door de Schouwse duinen
waar hij niet uitgekeken en uitgefotografeerd
raakte. In dat jaar was de vastlegging en bebossing
van de Domaniale duinen ruim tien jaar bezig en
pas gevorderd tot de omgeving van het pompsta
tion. De Meeuwenduinen en de Verklikkerdui
nen stoven nog geheel vrij en daar genoot Niko
juist zo van.
De foto van de Meeuwenduinen laat de enorme
Een stuif- of windkuil in de Verklikkerduinen (1930)
wijdsheid van het stuifduinenlandschap zien (met
de kleine mens erin!). We zien vermoedelijk de
omgeving van de voormalige eendenkooi in
de Westerse Laagte in zuidelijke richting. De
wind komt van rechts, vanuit de monding van de
Oosterschelde.Deze wind verooorzaakt hier zeer
grote stuifvlakten. maar Tinbergen bespreekt
deze duinvormen niet. Hier houdt hij zich bezig
met het ringen van een kleine honderd Zilver
meeuwen. De NJN-ers vonden er ook broedende
Kleine Mantelmeeuw en Stormmeeuw: dat was
toen nieuw voor deze duinen.
Het mooist van Schouwen vindt de jonge Tin
bergen de 'duinen van de Verklikker'. Hier bestu
deert hij opnieuw de processen van zandverplaat-
sing in de vrijwel kale duinen, die je al vanaf
Zierikzee kon zien liggen. Tinbergen onder
scheidt er grote 'stuifketels' of 'windketels' en
*saS4fBfe
43