De knotwilgen betrekken de wacht langs de west grens van de tuin. Het mooie jaargetijde zal ze weer hun zilver- groene camouflage geven. Ze hebben geen natuurlijke vorm. De mens vormt ze, het is de mens die ze een kop geeft, een dikke kop vol bulten. Aanvankelijk waren ze in de grond niet meer dan een simpele spriet, een fijne twijg, een tak die jaarlijks werd bijgeknipt. De wonden helen en de wilg groeit koppig weer aan. Hij krijgt karakter. Dan draagt de op zwellende kop met trots een kroonluchter van bladeren in de vroege zomerlucht. Niets is verkeerd aan hem. De wilg, het varken van de tuin. Blade ren voor op de composthoop. Stokken voor de bonen en rijshout voor de erwten.Teel aarde geworden oude wilg voedt geraniums. Maar fier staat manshoog de volwassen wilg. De tuinman aait heel zachtjes over z'n dikke kop. De wilg leeft. De wilg houdt stand. Zijn blaadjes lichten op als ste kelbaarsjes tussen de sterren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 2005 | | pagina 9