De knotwilgen betrekken de wacht langs de west
grens van de tuin. Het mooie jaargetijde zal ze weer hun zilver-
groene camouflage geven. Ze hebben geen natuurlijke vorm. De
mens vormt ze, het is de mens die ze een kop geeft, een dikke kop
vol bulten. Aanvankelijk waren ze in de grond niet meer
dan een simpele spriet, een fijne twijg, een tak die
jaarlijks werd bijgeknipt. De wonden helen
en de wilg groeit koppig weer aan.
Hij krijgt karakter. Dan draagt de op
zwellende kop met trots een
kroonluchter van bladeren in
de vroege zomerlucht. Niets is
verkeerd aan hem. De wilg,
het varken van de tuin. Blade
ren voor op de composthoop.
Stokken voor de bonen en
rijshout voor de erwten.Teel
aarde geworden oude wilg
voedt geraniums. Maar fier
staat manshoog de volwassen
wilg. De tuinman aait heel
zachtjes over z'n dikke kop. De
wilg leeft. De wilg houdt stand.
Zijn blaadjes lichten op als ste
kelbaarsjes tussen de sterren.