Het verdwenen landschap Kees de Kraker Het landschap op Schouwen-Duiveland is nog steeds een echt land-schap, met veel bouw-/and en wei-/and. Het land is hier niet verdwenen onder industriële of stedelijke bebouwing, kassencomplexen en brede wegen. Toch is het landschap van nu een heel ander landschap dan dat van vijftig jaar geleden. Maar het landschap van 1950 week weer behoorlijk af van dat in 1900. Het is een proces van voortdurende verandering. Soms gaat het langzaam, soms vlugger. Een aantal zaken greep de afgelopen vijftig jaar diep in op het Schouwse landschap, zoals de inundatie van 1945-46, de Ramp, de herverkaveling, de mechanisatie en de verblijfsrecreatie. Kijken we eens hoe het landschap ruim 50 jaar geleden er uit zag. Luchtfoto's geven daarover veel informatie, al mis je dan weer zaken als de karakteristieke telefoonpalen met hun draden waarop altijd veel vogels zaten (evenals op de nu alweer vrijwel ver dwenen televisieantennes). Wim de Vrieze geeft elders in dit nummer een sfeervolle beschrijving van het plattelandsgebeuren en de natuur in die tijd. Luchtfoto's Prunje en Brijdorpe Zowel op de foto van de Prunje als op de foto met de omgeving van Brijdorpe/Looperska- pelle valt het grote aantal zwarte stipjes op, dat doet denken aan beelden van gebombardeer de vliegvelden uit de Tweede Wereldoorlog. De betreffende stipjes zi jn in werkelijkheid ge graven veedrinkputten, waarvan we er op beide foto's ruim 80 kunnen tellen. Wim de Vrieze vertelt het ook:"elke wei had zijn eigen drinkput". Kom daar eens aan, met een huidig "poelenplan". Een dergelijke hoeveelheid drinkputten zul je in een Hollands veenweidelandschap nooit aantreffen. Op Schouwen was dat pure nood zaak. omdat het water in de vele greppels en sloten brak en ongezond voor het vee was. Dat zilte karakter blijkt onder andere uit de vele witjvan het zoutjuitgeslagen greppels in het Prunjegebied. Het regenwater, dat lichter is dan het brakke water in de ondergrond, vormt op de strook weiland tussen de greppels een dunne zoetwaterlaag. Het was een aparte kunst om een drinkput zodanig te situeren en te graven (niet te diep) dat het water daarin zoet bleef. Vaak werd de bodem met klei dichtge- stopt om zout kwelwater uit de ondergrond tegen te houden. Toch gebeurde het meer dan eens dat zo'n put later brak werd. Vandaar mis schien die grote aantallen? Later werden wei landen op hetwaterleidingnel aangesloten, al leen voor afgelegen weiden was men toen nog aangewezen op een drinkput. Die talrijke greppelszijn in feite een relict uit de tijd voordat de drainagebuizen in gebruik kwamen en het polderpeil nog een stuk hoger lag. Vooral natte, laaggelegen en zilte weilan den waren dichtbegreppeld, zoals dat in som mige karrevelden en elzenmeetjes nog wel te zien is. Maar ook het hoger gelegen akkerland was vroeger voorzien van tal van greppels, die meestal tegelijk de perceelsgrenzen vormden. Voor akkerland in Zeeland was een greppel om de 19 a 20 meter gebruikelijk, vermeldt Peter Priester in zijn Geschiedenis van de Zeeuwse landbouw. Percelen waren toen (meer dan 100 jaar geleden) vaak niet groter dan een halve hectare. De totale randlengte van al die greppels kon wel oplopen tot enkele tientallen kilometers per bedrijf! In de oudere polders werd de loop van de wegen en sloten op veel plaatsen bepaald door de diepere kreken en prielen van voor de bedij king (mooi te zien rechtsonder op de foto in de omgeving van Brijdorpe waar als een kronkeli ge kreek, de vroegere Striep(e) loopt; is de volksnaam voor Brijdorpe - Briepe - mis schien ontstaan omdat het rijmt op Striepe? Nat veelal laag gelegen land was ongeschikt 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1999 | | pagina 76