Spreeuwen broeden in (voor)oeververdediging bij de Hompelvoet I Spreeuw (zwarte stipje boven de sterns) invallend bij broedplaats in oeververdediging. Foto: Kees de Kraker. Het hele jaar door, behalve in de periode half april-half mei, verblijven er honderden tot vele duizenden Spreeuwen op de Hompelvoet. Aantallen die in j uni/j uli vaak oplopen tot enige tien duizenden omdat er dan een (tijdelijke) slaapplaats is. In de broedtijd wordt er wel door Spreeu wen die jongen te verzorgen hebben, vanaf Ouddorp op de Hompelvoet gefoerageerd. Vooral de, in de bladtoppen van duindoorns ingesponnen, rupsen van het motvlindertje Gelechia hip- pophaella (zeg maar: Duindoornmot) vormen een geliefd voedsel. Half mei is het dan ook een komen en gaan over het water van het Springersdiep. Broedgevallen van Spreeuwen op de Hompelvoet zelf en elders in de Grevelingen waren tot nu toe niet geconstateerd. Begin april dit jaar sliep er een groep Spreeu wen bij de Grote Sterns op de oeververdediging. Zolang er nog geen eieren gelegd zijn is de Kok meeuw/Grote Sternkolonie's nachts niet bezet. De Kokmeeuwen slapen dan nog op het water en de Grote Sterns bij niet te slechte weersomstandighe den op de oeververdediging. Spreeuwen zoeken voor overnachting graag de nabijheid van meeu wen/sterns op om van hun bescherming tegen grond- en luchtpredatoren te profiteren. In de tweede helft van april waren zowat alle Spreeuwen van de Hompelvoet verdwenen. Op de oeverver dediging overnachtte toen nog een groepje van zes Spreeuwen, die daar wel eens opvallend rondflad derden en bijvoorbeeld een veertje uit de lucht vin gen. Op 7 mei zagen we twee Spreeuwen telkens met voer naar een bepaalde plaats op de oeververdedi ging vliegen, waar ze tussen de stenen verdwenen en kort daarop weer terugkwamen om opnieuw voedsel te verzamelenRuim een week later bleek dat het om twee paar ging, die op een meter of zes afstand van elkaar een broedplaats tussen de stort- stenen hadden gevonden.Tot eind mei zagen we ze nog met voer naar de oeververdediging vliegen, wat overeenkomt met de ca. 3 weken die de jongen in het het nest blijven. Kort daarna zagen we Spreeuwen met j ongen in de omgeving van het nest (aan land) maar deze kunnen ook van elders af komstig geweest zijn. Op zich was het een riskante onderneming om in de oeververdediging te gaan broeden. Bij een stevige zuidwestenwind slaan de golven over de oeververdediging en is de kans groot dat het legsel wegspoelt of de jongen door onderkoeling sterven. Ze hadden het weer echter mee en van overspoe ling was geen sprake. Een andere risicofactor vormde de mogelijke predatie door grote meeu wen die regelmatig nabij de broedplaatsen op de oeververdediging zaten. Om voedsel bedelende jongen trekken natuurlijk wel de aandacht. De Spreeuwen gingen bij het voeren dan ook redelijk voorzichtig te werk. Zat er een Zilvermeeuw, Klei ne of Grote Mantelmeeuw zo'n beetje bovenop de nestplaats, dan bleven ze met voer op enige afstand wachten of keerden terug naar de oever. Soms kro pen ze ook al op enkele meters afstand van het nest onder de stenen om zo via allerlei kieren en spleten de jongen te bereiken. Waarschijnlijk lagen de nes ten diep genoeg tussen de stenen dat een meeuw er niet zo maar bij kon. Van de sterns die zich vaak na een wasbeurt op de oeververdediging zaten te poetsen (foto), trokken ze zich helemaal niets aan. Hoewel we bij de Witte Kwikstaart al een aantal jaren veronderstellen dat deze ook op dergelijke plaatsen bij de Hompelvoet broedt, ervoeren we de broedende Spreeuwen toch als zeer bijzonder. Leuk omdat vanuit de vogelwachterswoning een beetje te kunnen volgen. Kees de Kraker en Philipp Derks

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1995 | | pagina 21