Reuzensterns in het Noordelijke Deltagebied
Gerard L. Ouweneel
Nazomer 1993 verbleven op de Hellegatsplaten annex Ventjagersplaat wekenlang twee Reu
zensterns. Ook was er een waarneming op de Kwade Hoek en half september waren er maxi
maal drie exemplaren op het Krammer-Volkerak voor de Philipsdam. Voor de Hellegatspla
ten/Ventjagersplaat was 1993 het vijfde jaar in successie met in de nazomer een of enkele
Reuzensterns, zodat het er naar gaat uitzien dat het complex er prat op kan gaan vaste
pleisterplaats voor Reuzensterns te zijn.
Reuzensterns zijn cosmopolieten. Afgezien van
Zuid-Amerika zijn ze over de gehele wereld te vin
den, vanaf subarctische gebieden tot in de tropen.
Het biotoop beslaat zowel kusten als grote binnen
landse wateren, waarbij ze broeden tot langs de
steppemeren van Centraal-Azië. Vlakke oevers met
door water omgeven lage banken zijn favoriet.
In Europa broeden Reuzensterns rond de Botni-
sche Golf, in Zweden, Finland en Estland en ver
der op de Krim. De populatie rond de Botnische
Golf nam in omvang toe tot 2550 paar eind jaren
zeventig, waarvan 1050 paar in Zweden. Recent
nam deze populatie echter aanzienlijk af (zie me
dedeling R. Staav aan het eind van dit artikel).
Aangenomen mag worden dat de door Neder
land trekkende Reuzensterns afkomstig zijn uit het
Oostzeegebied. Op de voorjaarstrek is de soort be
paald zeldzaam. Meer kans op waarnemingen zijn
er in de late nazomer, vooral langs de oostkust van
het IJsselmeer, waar de Workumerwaard, Mokke-
bank en Steile Bank, het mondingsgebied van de
IJssel en ook de Oostvaardersplassen de beste kan
sen bieden. SOVON meldt dat rond 65% van de
nazomermeldingen stammen uit het IJsselmeerge-
bied. Bekend is dat op de voor de kust van
Zuidwest-Friesland liggende Steile Bank in de na
zomer Reuzensterns komen overnachten met soms
ruim 20 exemplaren.
Deltagebied
Aan een poging om alle reuzensternwaarnemin-
gen uit het deltagebied bijeen te krijgen ben ik niet
begonnen. De "Vogels van Schouwen-Duiveland"
suggereert voor Schouwen één waarneming, ge
daan 5 oktober 1984. Van de Grevelingen worden
tussen 1971 en 1979 geen meldingen gedaan. De
"Avifauna van de Biesbosch" somt drie waarne
mingen op uit juli, en wel in 1972, 1976 en 1977 en
vermeldt voorts drie Reuzensterns van 15 april
1981. Hieraan kan worden toegevoegd een exem
plaar op de Nieuwe Merwede, ter hoogte van de
Deeneplaat op 18 juli 1965. De eerste jaren na de
sluiting van het Haringvliet deden Reuzensterns
vanuit elders in het noordelijke deltagebied, staan
vermeld in het tabelletje. Ongetwijfeld werden er
meer vogels gezien. Voor informatie hierover houd
ik mij aanbevolen.
Overzomeren
Zich mede baserend op gegevens uit Zweden
vermeldt Trinus Haitjema in zijn studie over de
Reuzensterns van de Steile Bank dat de eerste
doortrekkers in Zuidwest-Friesland arriveren in de
laatste dagen van juli. Vroeger vallende waarne
mingen worden beschouwd als "zomerzwervers",
hetgeen zou inhouden dat de Ventjager-Reuzen-
sterns van begin zeventiger jaren betrekking zou
den hebben op deze categorie. De Reuzensterns
vanaf 1989 vallen wat betreft waarnemingsdatum
in de najaarstrektijd. Daarbij is opmerkelijk dat
op de Steile Bank tot eind augustus bijna uitslui
tend volwassen vogels verschijnen; daarna komen
pas de oudervogels met jongen opdagen. Haitje
ma trof bij 25, tussen 26 juli en 22 augustus waar
genomen vogels slechts één adulte vogel met jong
aan. Deze datum aanhoudend zien we dat in 1990
(Slijkplaat), in 1992 en in 1993 aanzienlijk vroeger
een adulte vogel met een jong in ons gebied aan
wezig was; in 1993 zelfs al op 28 juli. En dat ter
wijl het Haringvliet zuidelijker ligt dan de Steile
Bank. Het jong van 8 augustus 1992 was trouwens
geringd.
Spectaculair
Het is zeker de moeite waard in ons gebied naar
het in het Haringvliet gelegen deel van de Ventja
gersplaat iedere nazomer aan. Op 26 juni 1971
visten in het Ventjagersgaatje twee volwassen vo
gels, die overigens niet met elkaar leken op te trek
ken. In 1972 was er een op 15 juli en in 1973 een
op 7 juli. Vervolgens verbleef zomer 1975 een vol
wassen vogel van 14 juni tot 6 juli op de Ventja
gersplaat. Hierna brak een periode aan dat ik de
soort, althans op de Ventjagersplaat niet waar
nam. Tot 1989. De waarnemingen sindsdien, ook
15