De weel Van doorbraak kwam de kleine weel achter de dijk, niet al het water wilde terug. Na doodsangst bleef de liefelijke plek. De kluten die hun opgewipte breinaaldbek door ondiep helder water maaien, leven daar tussen trek en trek. Leunend tegen de verdwaalde wilg hoe kan een boom het helpen dat hij is beladen - weet ik al jaren hoe ze traden. Nauwelijks schichtig in een plas, uit ramp ontstaan, fouragerend, de lange tocht niet vrezend voor het hoeft. Onhaastig waren ze, trots en opmerkzaam stilstaand als de tweede vond, nochtans in staat om achteloos te waden. Ed Leeflang Uit: „Bewoond als ik ben" Uitgeverij De Arbeiderspers. Amsterdam 1981. 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1990 | | pagina 19