Libellen op Schouwen-Duiveland
Volkert Beekman
Op 16, 17 en 18 augustus 1988 heb ik een soort
mini-inventarisatie van vijftien watertjes op
Schouwen-Duiveland (zie Figuur 1) op libellen
odonata gedaan. Op de genoemde dagen ben ik
langs de watertjes gegaan en heb alle soorten libel
len die ik zag gevangen en gedetermineerd. Deze
methode levert natuurlijk erg onvolledige resulta
ten. De kans dat je een soort over het hoofd ziet,
is toch wel aanwezig. Afgezien daarvan mis je
soorten, omdat half augustus de vliegtijd van een
aantal soorten al voorbij is. Toch geeft drie dagen
vangen wel een aardig beeld.
Als we beginnen te kijken naar het totaalbeeld (zie
Tabel 1) dan zien we dat ik zeven soorten heb ge
vangen, waarvan drie juffers zygoptera en vier
donderbolken, wrattenbijters anisoptera. Bij deze
zeven soorten zijn er vier (Gewone Pantserjuffer;
Houtpantserjuffer, Kleine Glazenmaker en Geel-
vlek Heidelibel) die in de literatuur niet bekend
zijn voor Schouwen-Duiveland. Van deze vier zijn
er twee (Gewone Pantserjuffer en Geelvlek Heide
libel) waarvan zelfs wordt vermeld dat deze soor
ten geheel niet in Zeeland voorkomen. (Geijskes,
1983). Het moge duidelijk zijn dat dit tekenend is
voor de hoeveelheid onderzoek dat er naar libellen
in Zeeland is gedaan.
Opvallende soorten die ontbreken zijn: Watersnuf-
fel Enallagma cyathigerum, waarvan dan ook
wordt vermeld dat deze niet in Zeeland voorkomt
(Geijskes, 1983); Viervlek Libellula quadrimacula-
la, die ik in voorgaande jaren wel heb waargeno
men, maar die half augustus misschien niet meer
vliegt, hoewel in het algemeen de vliegtijd tot eind
augustus doorloopt; Gewone Oeverlibel Orthe-
trum cancellatum, die in de literatuur wel bekend
is voor Schouwen-Duiveland (Geijskes, 1983) en
de Glassnijder Brachytron pratense, die ik in voor
gaande jaren wel heb gevangen bij „De Blinkert"
maar die half augustus niet meer vliegt.
In figuur 2 valt op dat bij zeven watertjes geen li
bellen vliegen. Voor de „Ronde Weel", „Kaaskens-
water", de „Grote Weel" is dit waarschijnlijk te
wijten aan het brakke water dat de meeste libellen-
soorten onmogelijk maakt zich voort te planten.
Bij de „Boompjesput", „Tempelput" en de plas
achter „Groenoord" is dit ongetwijfeld het gevolg
van een combinatie van te voedselrijk en te vies
water. Bij de „Boompjesput" speelt waarschijnlijk
ook nog mee dat het nog maar zo kort bestaat.
Dat er in de „Zoeten Haard" geen libellen vliegen
is toch wel verbazingwekkend want het lijkt toch
zeer sterk op de „Zouten Haard", waar het Lan
taarntje vliegt.
Een verklaring kan zijn: de aanwezigheid van vee
in de „Zoeten Haard" als gevolg van een ander
beheer.
Een erg eenzijdige libellenfauna hebben het „Gat
van 't Schip het „Watergat", de „Zouten Haard"
en het „Halve Maantje". Alleen het Lantaarntje
werd bij deze watertjes aangetroffen, wat duidt op
of te veel zout, een te grote voedselrijkdom of een
combinatie van beiden.
Leuker zijn de Ijsbaan voor Mon Plaisir en de
„Vroonpias" die ofschoon de eerste in een omge
ving van grote landhuizen en de tweede aan de
duinrand ligt, duidelijke overeenkomsten verto
nen. Het zijn beide - zeker voor Schouwse begrip
pen - vrij grote ondiepe wateren die in de winter
als Ijsbaan worden gebruikt en dicht bij de bebou
wing liggen zodat er vrij veel mensen komen. Dit
uit zich in en gedeeltelijk gelijke libellenpopulatie.
Bij beide plassen vliegt het Lantaarntje en de Klei
ne Glazenmaker, beiden soorten die weinig kies
keurig zijn. De waarneming van de Geelvlek Hei
delibel bij de Ijsbaan bij Mon Plaisir is toch wel
erg leuk voor Schouwen-Duiveland.
De laatste twee plasjes die nu besproken zullen
worden - het plasje in „Het Groene Duin" en „De
Blinkert" - liggen dicht bij elkaar. Het eerste ligt
in een open grassig duingebied en het tweede in
het dennenbos van de Boswachterij bij de Uitkijk
toren. Deze verschillende ecotypes die dicht bij el
kaar liggen, vertonen een gedeeltelijke overlappen
de libellenpopulatie. Twee soorten komen bij beide
plasjes voor nl.: het Lantaarntje en de Bloedrode
74