Bloeiende Zeeaster op Y Stelletje bij Zierikzee
in augustus bij de oeververdediging kijken op
plaatsen waar het bessenwier vanwege de sterke
golfslag wat sneller afsterft, dan zien we daar een
dichte begroeiing met het roodwier Iers Mos
Chondrus crispus, Zeesla, Viltwier, Broodspon-
zen, Geleikorst, zakpijpen, zeeanemonen, mossels
en kleine oesters. Op zandbodem, waar het bes
senwier op kluiten mossels was gehuisvest zien we
vooral Zeesla (diverse soorten), Darmwier, Veder
wier, draadwier en nog enkele groenwieren. In de
toppen van het bessenwier groeit (epyfitisch) vaak
het fijnvertakte roodwier Polysiphonarnia viola-
cea. Ook ten opzichte van een voor de Grevelingen
zo belangrijke plantensoort als het Groot Zeegras
Zostera marina blijkt het bessenwier niet bedrei
gend te zijn. Zeegras wortelt in een slibrijke zand
bodem terwijl het wier een hard substraat nodig
heeft, zodat we deze twee niet vlug samen zullen
aantreffen. De reeds genoemde bessenwiervelden
ten zuidwesten van de Slikken van Flakkee die
daar aan het Zeegras grenzen zullen zich alleen
verder kunnen uitbreiden wanneer de omgeving
schelprijker wordt.
Aangezien levende Mossels en Oesters zich aan el
kaar of andere vaste voorwerpen klitten en de lege
schelpen van dode dieren door de werking van
wind en stroming naar steeds dezelfde plaatsen
worden getransporteerd, ontstaan er slechts be
trekkelijk kleine gebieden die voor het wier ge
schikt zijn.
Samenvattend kunnen we in elk geval concluderen
dat het Grevelingenmeer met de komst van het Ja
pans Bessenwier er zeker niet minder op geworden
is, maar dat eerder het tegenovergestelde het geval
lijkt te zijn.
Literatuur
1. BUTH, G. J. C. 1981. Japans Bessenwier, een lastige
nieuwkomer? Sterna 25: 42-43.
2. KUCKUCK, P. 1977. Wat vind ik aan het strand? 2e
dr. bewerkt; Helmond.
3. NIENHUIS, P. H. et al. 1985. Het Grevelingenmeer.
DIHO, Yerseke.
4. PRUD'HOMME VAN REINE, W. J. 1979. Wat vind
ik aan het strand? 8e dr. Zutphen.
5. STEGENGA, H. 1. MOL. 1983. Flora van de Ne
derlandse zeewieren, KNNV.
6. VIERGEVER, J. 1977. Onze strandexcursie. Sterna
21: 82-83. Amsterdam.
Eind september ruikt men tussen al het zilt op het schor de zoete lioninglucht van bloeiende Zeeaster.
Het kleine (ca. 5 ha) en meest westelijke schor langs de Oosterschelde op Schouwen-Duiveland laat in
z'n vorm en begroeiing alles zien dat typisch voor zo'n landschap is.
Het is laag water en de kleine kronkelende kreekjes sijpelen langzaam leeg. Een paar Wulpen vliegt over
en ik zie mijn eerste Zilverplevier van het seizoen. Zondagmiddagrust.
Frans Beekman
73