honderden Houtsnippen door jagers buitgemaakt.
Het valt te hopen dat dit soort jachtexcessen in de
toekomst voorkomen kunnen worden, bijvoor
beeld door het instellen van jachtverboden tijdens
koudeperiodes.
Bij de Meerkoet vielen de meeste slachtoffers in
1985. In de overwinterende groepen bij de kreek-
resten en in de Grevelingen. In 1986 en 1987 lag het
aantal slachtoffers lager. Voornaamste oorzaak
hiervan is waarschijnlijk de geringe sneeuwval,
waardoor op het (gras)land nog voldoende voedsel
voor de soort te vinden viel.
Van de vogelsterfte in het Grevelingenmeer is uit
1985 en 1987 zeer weinig bekend. In 1986 werden
wat tellingen verricht langs de meerzijde van de
Brouwersdam en de noordkust van Schouwen. Er
werden met name Futen, Meerkoeten, Grondel- en
Zeeëenden gevonden. De aantallen steltlopers wa
ren hier marginaal (25). Aan de Grevelingenzijde
van de Grevelingendam werden in 1986 en 1987
Knobbelzwanen gevonden.
Onder de ganzen en zwanen werden, op de Rot
gans na, nauwelijks slachtoffers gevonden. Bij
soorten als Brand- en Rietgans werd een snelle
overschakeling van niet meer bereikbare voedsel
bronnen naar nog wel beschikbaar voedsel ge
constateerd. Ook vond onder invloed van de
weersomstandigheden veel snelle door- en wegtrek
plaats (1,3).
De reigerachtigen hadden het niet makkelijk. Van
de weinige Blauwe Reigers die in de winters op het
eiland verbleven is een gedeelte gestorven. Ook de
Roerdomp, waarvan rond de kreken en welen re
gelmatig exemplaren werden gezien, zal verliezen
hebben geleden.
Een opvallend slachtoffer is de Chileense Flamin
go. In de drie winters werden in de grote kreken,
in inlagen en de Grevelingen verzwakte exempla
ren aangetroffen. In februari 1985 werden twee
dode en drie verzwakte Flamingo's in het Dijkwa-
ter aangetroffen. De verzwakte exemplaren werden
in het vogelasiel te Ouwerkerk verzorgd en konden
weer worden vrijgelaten (29). In februari 1987
werd opnieuw een dode Flamingo in het Dijkwater
gevonden.
Voor veel kleine landvogels hebben de strenge win
ters zeker ook gevolgen gehad. Beelden van half
bevroren Kramsvogels en Koperwieken in de dui
nen en vernikkelde vogels in eigen achtertuin
kunnen dit illustreren. Uiteraard zijn tellingen van
het aantal slachtoffers bij dit soort vogels vrijwel
niet mogelijk. Pas in het op deze winter volgende
broedseizoen valt er bij de standvogels onder deze
groep iets te meten. Bij een soort als de Winterko
ning bleek het aantal territoria in 1985 nog slechts
een kwart te bedragen van de in 1984 gevonden
hoeveelheden (5,24).
Ringterugmeldingen
Het overgrote deel van de vogels met ringen waren
Scholeksters, die in het kader van een effect-studie
naar de Oosterschelde-stormvloedkering geringd
waren in de Oosterschelde (figuur 4). Voorts waren
een aantal Scholeksters geringd in Friesland en
Noord-Nederland. Er werden weinig buitenlandse
ringen gevonden bij de Scholeksters. De laatste
winter leverde - door de rush van de Waddenzee-
Scholeksters - een aantal exemplaren op die ten
noorden van Nederland werden geringd (figuur 5).
Fig. 5. Buitenlandse ringplaatsen van doodgevonden
Scholeksters in 1987.
Bij de overige soorten is het ringmateriaal vrij ge
ring, alleen Tureluur en Bonte Strandloper lever
den nogal wat ringen op (Tabel 3). Drie van de zes
Bonte Strandlopers waren tijdens de najaarstrek in
september geringd in Oost-Duitsland, Noorwegen
en Zweden. Bij de Tureluur zijn vier van de zes vo
gels geringd in de Oosterschelde.
Voorts zijn de drie buitenlandse Bergeend-terug
meldingen opmerkelijk.
Fig. 4. Nederlandse ringplaatsen van doodgevonden
Scholeksters.
Aantal ringen per
ring plaats
O nestjong of od met
O -1 neSst
O *-s
<£-'5
>.5
60