Vogels van slikken en platen. De voedingsgewoonten van de diverse soorten heeft alles te maken niet de bereikbaar
heid van de prooidieren - zie tekening bodemdieren.
Wormachtigen, schelpdieren en kreeftachtigen fil
teren het plankton uit het water of verzamelen hun
voedsel al gravend door de bodem. Op hun beurt
vormen de bodemdieren weer het voedsel voor
grote hoeveelheden vissen en vogels. Als de platen
onder water staan steken lichaamsdelen van de
wormachtigen en de schelpdieren boven het bo
demoppervlak uit om voedsel te bemachtigen wat
in het water zweeft. Platvissen „grazen" deze uit
steeksels af, die daarna echter weer snel aangroei
en. Met laag water als de dieren zich in de bodem
hebben teruggetrokken, peuren grote aantallen vo
gels met hun lange snavels naar deze bodemdie
ren. Daarnaast oogst de mens nog eens elk jaar
scheepsladingen aan kokkels, en mossels van de
platen in de Oosterschelde. Het is te begrijpen dat
de produktie aan bodemdieren in het intergetijde-
gebied erg hoog moet zijn. Alleen al bijvoorbeeld
van het Wadslakje komen plaatselijk dichtheden
van vijftijg tot zeventig duizend exemplaren per
vierkante meter voor. Het is dan ook niet vreemd
dat enkele jaren geleden een bioloog die een pro-
motie-onderzoek uitvoerde naar het funktioneren
van de wadplaten in de Waddenzee zo onder de in
druk kwam van de biologische produktiecijfers
van deze gebieden, cijfers waaraan de landbouw
niet kan tippen, dat hij zijn proefschrift de titel
gaf: „Weiden van vlees".
Vogels en zeehonden
Het meest opvallende aspekt van getijde-gebieden
wordt gevormd door de tienduizenden vogels die
hier aanwezig zijn. Die vogelrijkdom is dan ook
één van de belangrijke argumenten geweest om
acht miljard gulden voor een stormvloedkering uit
te geven. Veel is al geschreven over de grote beteke
nis van de Oosterschelde voor de steltlopers, de
eenden, de ganzen, de meeuwachtigen en de
sterns, zoals recent nog in het boek „De vogels van
Schouwen-Duiveland". Ook de vogelrijkdom bin
nendijks is voor een belangrijk deel terug te voe
ren op de aanwezigheid van de Oosterschelde.
Uit het vogelonderzoek wat de laatste jaren door
Rijkswaterstaat en het Delta Instituut in de Oos
terschelde wordt uitgevoerd komt langzamerhand
het beeld naar voren dat de platen in de Ooster
schelde maximaal door vogels benut worden en
dat het overleven in een dergelijk getijde-gebied
voor steltlopers toch vaak betekent balanceren op
het slappe koord. Zodra er sprake is van een beetje
winter sneuvelen er hier honderden vogels. Veel
„rek" in het systeem, in de trant van; kunnen er
nog meer vogels bij, of, als ze verstoord worden
13