OVERIGE SOORTEN
Van de eendesoorten is allereerst het broedgeval van een Smient vermel
denswaard. Van deze, voor Nederland zeldzame broedvogel verscheen op 9
juni een vrouwtje met pas uitgekomen pulli op de Oostvijver waarbij ze
ook wel gebroed zal hebben. Vier jongen werden hier vliegvlug.
Dit jaar werden 2 paar Middelste Zaagbek met jongen gezien op 3 en 5
juli met resp. 8 en 4 pulli van hooguit 1 a 2 dagen oud. In dezelfde
tijd nam André de Jonge een vrouwtje waar met 1 pul nabij De Punt. Hier
bij valt het nagenoeg gelijk uitkomen van deze broedsels op. Ook in de
afgelopen vier jaar werden de eerste jongen steeds in de eerste week van
juli gezien, zodat het broedbegin kort na 1 juni ligt. Dit betekent een
aanmerkelijke vervroeging t.o.v. de eerste broedgevallen op de Hompel
voet in 1977 waarbij in één geval in augustus nog eieren gevonden werden.
SLUITERS vermeldt (Prisma-Vogelboek pg. 42) dat het mannetje deelneemt
aan het leiden en bewaken van de jongen, dit is op de Hompelvoet niet
het geval.
Waarschijnlijk was er ook dit jaar weer een broedgeval van de Pijlstaart.
In de maanden april, mei en juni werd regelmatig één paar of een manne
tje waargenomen en op 15 juni een vrouwtje met pulli in de Westvijver.
(Slechts één keer gezien en niet voor 100 zeker of die pulli bij haar
hoorden
De opmerkelijke toename van Wilde Eend en Slobeend zal voor een belang
rijk deel het gevolg zijn van de toegenomen begroeiing (Riet, struiken)
en het natte voorjaar, waardoor overal ondiepe plassen stonden die veel
gebruikt werden om te fourageren en als poets- en drinkgelegenheidDit
lijkt tevens de belangrijkste faktor voor de verdubbeling van het aan
tal broedparen van de Knobbelzwaan. In de afgelopen jaren was het broed-
sukses van de Knobbelzwaan op de Hompelvoet erg klein, er kwamen maar
heel weinig jongen groot. Veel nesten worden tijdens of al vóór de
broedperiode verlaten, ook dit jaar werden vier van de acht nesten voor
tijdig verlaten. Mogelijk zijn dit jonge vogels die hier een eerste
broedpoging wagen en waarop de aanwezigheid van andere niet-broedende
Zwanen (ruiers, sub-adulte ex.) van invloed is.
Het opgegeven aantal broedparen van de Bergeend is het aantal paren dat
met kleine pulli is gezien. Waarschijnlijk ligt het werkelijke aantal
dus nog iets hoger. Het aantal jongen dat na 6 weken nog in leven was
bedroeg ruim 2 jongen per paar wat een normaal broedsukses betekent.
De Scholekster lijkt met 160 paar wel zijn grootste dichtheid (ca. 0,5
per ha) te hebben bereikt, gezien de toename van het struweel en afname
van open overzichtelijk terrein waaraan ze de voorkeur geven. Genoemde
ontwikkeling veroorzaakt nu al een aantal jaren de gestage achteruitgang
van het aantal Bontbek- en Strandplevieren
Het broeden van de Velduil kon niet met zekerheid vastgesteld worden.
Tussen 12/4 en 30/6 werd de soort maar één keer waargenomen, hoewel er
in deze periode wel restanten van geslagen Visdiefjes gevonden werden.
Vanaf 30/6 waren er 2 ex. (dezelfde als vóór 12/4) die heftig alarmeerden.
Het gebied waarbinnen ze dit deden verplaatste zich in juli enigszins,
zodat je zou kunnen denken aan pas vliegvlugge jongen. Die hebben we
echter niet gezien, misschien ook omdat we er nooit intensief naar ge
zocht hebben.
Daarnaast zijn er nog enkele twijfelgevallen zoals de Gele Kwikstaart en
de SprinkhaanrietzangerVan de Gele Kwikstaart werd van begin april tot