86 Gemiddelde legselgrootte 1983 - 1, 34 1980 - 1,50 1982 - 1, 65 1979 - 1, 77 1981 - 1, 76 1978 - 1,11 Hoewel het eerste ei rond de gebruikelijke datum (26 april) werd gelegd verliep de vestiging veel meer geleidelijk dan in '81 en '82, waarin het merendeel van de broedvogels zich voor 5 mei gevestigd had. Nu vestigde een belangrijk deel zich in de tweede week van mei, terwijl kleinere vestigingen tot laat in het seizoen plaats vonden. Deze spreiding over het seizoen is in het algemeen nadelig voor het broedsukses, vooral van de late vestigingen komen meestal weinig jongen groot. Er waren in totaal vijf vestigingen, nldrie aan de rand van het voor malig Schor (meestal aangeduid als: de Kolonie), 450, 2000 en 1000 paar groot en twee vestigingen op de Tweede Sternbank, 500 en 150 paar groot. Van deze laatste vestiging (150) is helemaal niets groot gekomen. Alle jongen en wat er nog aan eieren lag zijn eind juli in korte tijd door Zilvermeeuwen geroofd. Ook van de andere vestiging op de Tweede Stern bank viel een aantal jongen ten prooi aan de Zilvermeeuwen of in een en kel geval aan een Bruine Kiekendief. Dit kon gebeuren omdat het merendeel van de daar broedende Kokmeeuwen al vertrokken was, waardoor de Grote Sterns de veiligheid van een massa agressieve Kokmeeuwen misten. Steeds duidelijker wordt het toenemend aan tal Zilvermeeuwen van invloed op het broedsukses van Grote Sterns en Kokmeeuwen Overigens is bij de andere vestigingen geen bijzondere predatie of sterfte waargenomen, zodat mag worden aangenomen dat daar een normaal aantal jongen vliegvlug is geworden. Door John Beijersbergen zijn nog 279 jongen geringd, dit om eventuele vestiging elders van Hompelvoetvogels te kunnen volgen en dat bijzondere sterfte buiten het broedseizoen niet onopgemerkt blijft. Langs de zuidkant bij storm uit het zuidwesten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1983 | | pagina 12