ÓF
In november 197 6 werden op ons strand een aantal gro
te bruine zaden gevonden. Dergelijke zaden werden per
zelfder tijd ook in groot aantal aangetroffen op de werk-
eilanden in de Ooster schelde, en volgens een medede
ling van mevrouw W. S. S. van Benthem Jutting in het
tijdschrift GORTERIA, deel 8, nr. 8 (april 1977) op
het strand tussen Domburg en Westkapelle.
Dr. P. W. Leenhouts van het Rijksherbarium te Leiden
determineerde deze vondsten als zaden van Entada
gigas (L. Fawcett et Rendle. Dit is een tropische li
aan]die in de wouden langs de rivieren van de Oude
en Nieuwe Wereld voorkomt. Deze liaan is een vlinder
bloemige, dus een ver familielid van onze erwten, bo
nen en wikke. De plant draagt vrij kleine bloemen,
waaruit zich grote peulen ontwikkelen, die ongeveer
een meter lang kunnen worden. Om het populair te zeg
gen een soort super-snijbonen. Deze peulen bevatten
een groot aantal ronde, platte zaden, die kastanjebruin
van kleur zijn, met een middellijn van 3, 5 tot 6 cm.
en een dikte van 1 tot 2, 5 cm. De zaden en peulen be
horen dan ook tot de grootste, die op de wereld bekend
zijn.
Omdat deze planten vooral langs de rivieren groeien,
komen vele peulen en zaden in het water terecht, en
dankzij een luchtholte tussen de beide zaadlobben blij
ven deze zaden zeer lang drijven en kunnen daardoor
over grote afstanden door stromingen verplaatst wor
den.
Hierdoor konden de zaden van Entada en de verwante
soorten uit het geslacht Mucuna, afkomstig uit de tro
pische gebieden van Midden- en Zuid Amerika via de
Golfstroom de kusten van Europa bereiken. In het bij
zonder van de kusten van Engeland en Schotland zijn
vondsten reeds lang bekend, en werden zij plaatselijk