door de agrarische depressie van 1878 tot 1894
krediet welkom was. Dat verschaften de suiker
maatschappijen door suikerbieten op contract
aan te kopen. Een vooraf overeengekomen prijs
per 1.000 kilo bieten betekende een aantrekke
lijk voorschot.
De discussie tussen de fabrikanten en de boeren
over hoe de prijs van het gewas vast te stellen,
heeft jarenlang geduurd. Boeren wilden veel
kilo's verkopen, de suikerindustrie daarentegen
wilde vooral een hoog suikergehalte.
Ten slotte leidde het tot een meerderheid voor
coöperatieve verwerking van de suikerbieten.
Een commissie uit het bestuur van de Z.L.M.
(Zeeuwse Landbouw Maatschappij), met daarin
o.a. landbouwer C.J. Hocke uit Zonnemaire, werd
ingesteld om te komen tot de oprichting van een
coöperatieve suikerfabriek. In 1899 vond die
oprichting plaats. Er kwam een fabriek aan het
kanaal Gent-Terneuzen te Sas van Gent.
De oogsttijd van de suikerbiet begon eind sep
tember, begin oktober. Bietentelers die wat ver
van een landbouwhaventje woonden en dicht bij
een zeedijk hun percelen bieten hadden, brach
ten hun bieten naar die zeedijk. Opritten maak
ten het mogelijk de bieten boven op de dijk,
vanaf de wagen, in een tegen de dijkglooiing lig
gend scheepje te kruien. Als er geen oprit was,
werden de bieten per mand de dijk op gedragen
en dan in kruiwagens gestort, die over loopplan
ken naar het schip werden gereden. Tot 1953
waren diverse van deze opritten langs de zeedij
ken van ons eiland aanwezig.
Bij de fabriek werd het gewicht van de bieten
bepaald. Landbouwers hadden hier geen enkele
controle op. Om dat te ondervangen, wogen de
boeren zelf de bieten met een unster. Dat weeg
werktuig werd opgehangen aan een driepoot,
een 'driepikkel'. De bieten werden in juten
zakken gewogen en daarna naar de haventjes
gebracht.
Omstreeks 1880 deed de bascule (de 'kleine
bascule') zijn intrede en werden manden met
bieten op de losplaats gewogen. Ideaal was deze
weegmethode niet. Meningsverschillen over het
aantal manden en de vulling van de manden tus
sen de boer en de controleur van de fabriek
waren talrijk en structureel. Een sterke voor
uitgang waren de weegbruggen, de fairbanken
zoals ze in de volksmond genoemd werden.
De naam Fairbank gaat terug naar de merk
naam van de weegbrug: Fairbanks weegtoe
stellen (Fairbanks scales). Thaddeus Fairbank
(St. Johnsburg, Vermont, USA had in 1831 de
platformweegschaal uitgevonden. Hij veroor
zaakte een kleine revolutie met deze uitvinding.
De weeginstrumenten waren tot dan van het
even-balance of steelyard type. De platform
weegschaal van Fairbanks bestond uit twee
delen: een in het wegdek verzonken brugdek
boven een kelder, waarin zich het zware schuif-
weegmechanisme bevond en een klein gebouw
tje waarin de weegmeester het schuifweegsy-
steem aflas. Via het kaartendrukapparaat werd het
weegkaartje gedrukt. Het weeghuisje noemde
men ook wel het faarbank(h)uusje of basculekot.
Landbouwers richtten weegbrugverenigingen of
fairbankverenigingen op. Door aandelen uit te
geven vergaarde men kapitaal om een fairbank
te kunnen aanschaffen. Zo had men in 1890
de Coöperatieve Aankoop Weegbrugvereniging
'Onderling' te Viane opgericht.
Secretaris waren onder meer de heren A.A.
Visser, P. Viergever en M. Zeijler. Voorzitter waren
onder anderen de heren A. Schoof en J.L. Schoof.
Controleurs, aangesteld door de suikerfabrieken,
stelden een kaaiploeg samen voor de bieten
campagne. Deze ploegen bestonden uit bieten-
lossers of kruiers, tarreerders, wegers, schrijvers
en controleurs. Deze zorgden voor de afhande
ling van de aangevoerde suikerbieten op de
kades. Daar werd de aangevoerde vracht suiker
bieten (het voer of de last) met kar en al op de
weegbrug door de weger gewogen. Zo werd
het bruto gewicht bepaald. Na het lossen van de
bieten op het haventerrein werd de wagen
nogmaals gewogen. Zo kwam men tot het netto
gewicht. Het weeggeld voor suikerbieten be
droeg vijfendertig cent per 1.000 kg.
De bietentarreerder nam een monster van de
lading aangevoerde bieten en woog dat op de
bascule. Daarna maakte hij de mand bieten
schoon, spoelde ze en woog ze weer. Het zoete
water om te spoelen haalde hij bij de afwater-
ingssluis, de Vianesluis. Zo bepaalde hij het tarra
gehalte van de aangevoerde bieten. Deze proce
dure kende een richtlijn. Er diende van elke
4.000 kilo aangeleverde bieten een monster
genomen te worden. Dikwijls nam men het niet
zo nauw met deze richtlijn.