De gerestaureerde weegbrug bij het haventje van Viane duceren om aan de vraag naar suiker te voldoen. Suiker of sacharose is een zoete stof die van nature voorkomt in suikerriet, suikerbieten, mais en fruit. Ongeraffineerde suiker uit suikerriet werd in de tweede helft van de achttiende eeuw vanuit de Oost- en West-Indische en de Caribische koloniën aangevoerd naar Nederlandse havens. Daar werd het geraffineerd. Toen Napoleon het Continentaal Stelsel invoer de, kreeg de rietsuikerindustrie het zwaar. De keizer voerde dit stelsel in als antwoord op de Engelse handelsblokkade. Toen het handelsisole- ment in 1811 volledig werd, kwam de aanvoer van ongeraffineerde suiker uit suikerriet volledig tot stilstand. Als vervanging voor de rietsuiker stelde de Fransen alles in het werk om suikerraffinage uit de suiker biet, de Beta vulgaris, te ontwikkelen. Dit deden ze door onderzoek, opleiding van fabrikanten en de massale verplichte aanbouw van suikerbie ten. In 1811 vaardigde Napoleon een decreet uit waarin hij bepaalde dat in zijn keizerrijk 32.000 hectare met suikerbieten moest worden beplant. In het departement Monden van de Schelde (Département des-Bouches-de l'Escaut) werd het verplichte areaal op 1.000 hectare bepaald. Er kwamen in Zeeland in 1812 twee suiker fabrieken, een in Middelburg en een in Zierikzee. Deze fabrieken werden opgericht na verleende licenties uit het Décret Imperial van 15 januari van dat jaar. Ze hadden het zwaar, want het suikerbietenareaal was maar klein. Bovendien waren de geoogste bieten van slechte kwaliteit en was het suikerpercentage dat men uit de bie ten kon raffineren, bedroevend laag. De onder neming van de Zierikzeese fabrikant Beilandus Jr. Cie was dan ook geen lang leven beschoren, want hij ging in het oprichtingsjaar al failliet. Na de val van Napoleon verdween de bietsuikerteelt weer. De overzeese rietsuiker nam zijn verloren positie op de suikermarkt weer in. Pas veertig jaar later zien we schoorvoetend een nieuwe suikerbietencultuur ontstaan. Landbou wers waren niet zo happig op het telen van bie ten, omdat die de grond uitputten. Goede mest stoffen om dit te herstellen had men toen nog niet. Bovendien vreesden zij moeilijkheden bij het oogsten, de opslag en het transport in de oogstperiode van de bieten. Het oogsten gebeur de meestal in de maanden oktober en novem ber, met een uitloop naar december. Oogst- werkzaamheden in de natste maanden van het jaar zouden de structuur van de bouwgrond nadelig beïnvloeden. De oogst transporteren over slechte, ongeplaveide en kronkelige wegge tjes was een hele opgave. De vrees dat bij opslag op kades de bieten in het zoute water kwamen te liggen, was reëel. Bij storm en springtij gebeur de dat nog al eens, ze spoelden zelfs wel van de kade. En als de afvoer stagneerde en de vorst intrad, kon dat een stevige schadepost beteke nen. Verdroging en vorst deden het gewicht en het suikergehalte dalen. Maar bovenal vreesden de landbouwers dat ze een deel van hun onaf hankelijkheid van ondernemen moesten prijsge ven aan de suikerfabrikanten. De beetwortelindustrie in Vlaanderen stimuleer de de vraag naar suikerbieten. Hierdoor nam het areaal suikerbieten op Schouwen-Duiveland langzaam maar zeker weer toe in de laatste decennia van de negentiende eeuw. In de eerste jaren van de opleving van de teelt pachtten de suikerfabrieken zelf het land om daarop bieten te verbouwen. Tegen een overeengekomen prijs nam de eigenaar/pachter op zich suikerbieten te zaaien. Spoedig ging men over op contracten. De land bouwer zaaide de suikerbieten met zaad ver schaft door de fabrikant, die de bieten overnam tegen een vóór het zaaien bepaalde prijs. Mede doordat de markt voor andere gewassen ver slechterde door bijvoorbeeld de import van broodgraan en meel, zochten de landbouwers naar andere gewassen. Daar kwam nog bij dat 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2016 | | pagina 8