Van doktersfonds van den gemeentegeneesheer naar een algemeen ziekenfonds Als je die kolossen zag, raakte je als bezoeker wel onder de indruk van het geweldige werk dat werd verricht, ongeacht je mening over het doel van de vertoonde prestatie. En die dubbele gedachte is me altijd bijgebleven. Oosterschelde open! En dan? Lees in het boek van Paul de schipper "De slag om de Oosterschelde" wat de alternatieven waren op het gebied van veiligheid en betaalbaarheid. Oosterschelde dicht! En dan? Wat gaat er gebeuren met de kwaliteit van het water, en met de mensen die er hun brood verdienen? En de hoogte van de dijken? Die was zorgwekkend. Het werd een politieke keuze en zoals hij er nu bij ligt zegt mijn Zeeuwse achtergrond: mooi gedaan. Een andere basis om te oordelen heb ik niet. Om met de prozaschrijver dr. J. H. Ritter te spreken: het is voor mij een stukje sentimentele aard rijkskunde. Om vanaf de Zeelandbrug, voor mij nog steeds de Oosterscheldebrug, of de Ooster- scheldekering deze machtige zeearm te zien, is nog steeds een bijzondere ervaring, zonder daar bij te bedenken hoe het ook had kunnen zijn of moeten blijven. Want hoe dat was, staat ook op mijn netvlies, voor altijd. Jan de Jonge in de negentiende eeuw ontstaan er allerlei gro tere en kleinere fondsen die voor een belangrijk deel voortkwamen uit de groeiende vakbewe ging en tot doel hadden om kosten bij ziekte te verzekeren. Er waren en werden nieuwe dokters fondsen, onderlinge ziekenfondsen, bedrijfs fondsen en commerciële ziekenfondsen opge richt. Doktersfondsen waren fondsen in eigendom van één arts. in Zierikzee was er het doktersfonds van den geneesheer dr. A. van den Hoeven en van dr. H. Goemans. Burgh en Haamstede ken den het ziekenfonds van de gemeentelijke geneesheer van Haamstede dr. H. Ferleman. Toen na 1870 de vakbeweging meer invloed kreeg en groeide, ontstonden nieuwe onderlin ge fondsen van werknemers. Onderlinge fond sen waren fondsen met in het bestuur verze kerden. Ook lieten zij als een coöperatie de eventuele winst terugvloeien naar de leden, of het pakket werd uitgebreid, of de winst werd als reserve opgenomen. in Zonnemaire had het 'Onderling Hulpbetoon' in 1910 twee arbeiders in het bestuur en omdat het dat jaar winst maakte werd besloten om verplegingsmaterialen aan te schaffen, waarvan de leden gebruik konden maken. Het verzekeren tegen ziektekosten en zieken geld was in die tijd een vrije markt, waarin er grote verschillen waren tussen ziekenfondsen. Een ziekenfonds werd toen als volgt gedefini eerd: "een instelling, welke aan haar leden tegen periodieke te betalen, vaste geldelijke bijdragen, geneeskundige behandeling met of zonder ver strekking van geneesmiddelen verschaft". Tevens was er sprake van een zwakke financiële basis bij veel fondsen en het ontbrak aan kennis van actuariële principes en aan toezicht. Dat noopte de overheid om dit te reguleren. De Ongevallenwet (1901) was de eerste niet onbe langrijke bemoeienis van de overheid met de volksgezondheid. Om tot een ontwerp Ziekte- kostenwet te komen gaf toenmalig minister Abraham Kuyper opdracht aan zijn ambtenaren de 2.550 ziekenfondsen, die Nederland rond 1908 kende, te onderzoeken. Op Schouwen-Duiveland waren dat: Burgh: het genoemde doktersfonds Haamstede: het genoemde doktersfonds en de wilhelmina Vereeniging Noordwelle: het ziekenfonds 'Eendracht maakt macht' Renesse: het Toeslagfonds voor werklieden 'De Eersteling' 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2016 | | pagina 8