Koeien en schapen aan het begin van de negentiende eeuw (detail aquarel van Ouwerkerk uit 1802, door de onbe
kende kunstenaar Jannes de Haan uit het Duitse Emden, uit de 'Kadastrale Atlas Duiveland' (Middelburg 1994))
Om koemelk te kunnen winnen en verwerken
waren op De Katte karn- en melkvaten, emmers,
een juk en andere 'molkegereedschappen' voor
handen. Twaalf runderen van Pieter Spanjaard,
van de buitenplaats Landlust tegen de grens
met Zonnemaire aan, zouden volgens een biljet
op 10 april 1776 ter veiling komen, 'alle extra-ordi-
naar van bate goed gevyert'. Tot de runderen van
Landlust behoorden zeven zwarte, zwartbonte en
vale koeien, en vijf bonte vaarzen en kalveren.22
Schapen en koeien symboliseren op de achttien-
de-eeuwse allegorische Noordgouwse wapen
afbeelding, op het kaft van het zomernummer
van vorig jaar, de middelen van bestaan in de
ambachtsheerlijkheid. De benaming van het
buiten Schapenburg (later Vriendhoven) aan de
Kloosterweg refereert aan de schapenhouderij in
het gebied.
Wanneer men de staat van veehouders in
Noordgouwe uit 1819 onder ogen krijgt, trekken
de grote aantallen schapen en runderen in
het bezit van Jacobus Boeye de aandacht.23
Genoemde jurist, eigenaar van Weelzicht, hield
toen de voor zijn tijd forse aantallen van honderd
vijftig schapen en tweeëntwintig runderen.
Dat in de zeventiende eeuw koeien in boomgaar
den hebben kunnen grazen, valt op te maken uit
de bepaling van vermelde Maria de Jonge, dat in
'de twee jonge boogerts die zij juffrou De Jonge
aen haer behout, om die te laten cultiveren en
telen naer haer welgevallen en goetduncken'
deze dieren niet mogen rondlopen, zij was stren
ger dan haar vader Job de Jonge in 1662 voor de
pachter van het latere Den Haan was geweest,
want hij had kalveren hier nog wel willen toelaten
en zelfs varkens. De laatstgenoemde dieren had
den tegen het wroeten in de grond en vreten aan
boombast wel een neusring moeten dragen.24
Jacobus de Vager van Den Thoorn deelde in 1686
op vermelde landstede in het bevang Westmolen-
blok van Dreischor het bezit van 'de helft van
twee vette varekens'.
Meermaals waren het de tuinlieden op de buitens
die varkens naar de lustplaats brachten.
Bijvoorbeeld de tuinmansbaas Joost van Felius
van Mon Plaisir, die in de winter van 1814 een
24