OPKOMST EN EINDE VAN HET
STOOMGEMAAL VAN DREISCHOR
Peter Noordermeer
De voormalige sassen in het Dijkwater
Tussen de houtzagerij en de wijn hoeve 'De Kleine Schorre' stond van 1882 tot kort na de Ramp het
stoomgemaal van Dreischor. De totstandkoming van dat gemaal en haar functie zijn onderwerp van dit
artikel. Het Dijkwater stond aan de noordkant in open verbinding met de Greveiingen, en dus met de
Noordzee, en liep naar het zuiden door tot Zierikzee, waar zich nu bushalte Het Sas bevindt, in die tijd
het 'Dichtste Sas' genoemd, dat in verbinding stond met de Oude Haven en het nieuwe havenkanaal,
gegraven in de achttiende eeuw. Verderop, vier kilometer richting Dreischor, bevond zich het 'Verste
Sas'. Bij vloed liet men de kom tussen de twee sassen vollopen, om bij laag water een van de sassen te
openen en de Zierikzeese haven of in het noorden de haven- en suatiegeul van Dreischor schoon te
spoelen. Door de afsluiting van het Verste Sas in 1843 trad 'verslikking' op in het Dijkwater. Alleen het
'Dichtste Sas' bij Zierikzee bleef in bedrijf. Het werd in 1899 afgedamd (met een duiker) omdat de stoom
tram eroverheen moest. Van het Verste Sas vinden we de resten van de sasput en nog twee stukken
dam terug bij de Sasdijk, als u van Dreischor richting Zierikzee gaat, links van de Roterijdijk.
'De voortdurende aanslibbing van het Dijkwater
gaf voor de suatie (afwatering, p.n.) van de op dat
Dijkwater lozende polders reeds langen tijd veel
hoofdbrekens.'
Zo begint p.a.G. van Dijk, ontvanger-griffier van de
Dreischorpolder zijn dertig pagina's lange ver
toog, dat hij op 21 januari 1932 afstak bij de vie
ring van het vijftigjarig bestaan van het stoomge
maal van Dreischor.
Van Dijk gaat verder: 'Na 1843, toen de afdam
ming van het zoogenaamde Verste Sas tot stand
kwam, werd dat er niet beter op en verergerde de
aanslibbing zelfs zoodanig, dat verschillende inge
landen einde 1861 een verzoek hebben gericht
tot de Dijksdirectie van den Polder om, nu de
tegenwoordige zeesluis van Bellard niet voldoen
de het overtollige water kon uitloozen, de ver-
eischte middelen aan te wenden voor een afdoen
de oplossing door middel van een nieuwe uitwa
teringssluis, hier zou een zeesluis moeten
komen en wel aan den Noordzijde van den polder,
waarvan de kosten op 30.000 gulden werden
gedacht of 0,65 gulden per gemet gedurende 32
jaar.'
Vergelijk het eens met de situatie anno 2010: de
twee overgebleven Zeeuwse waterschappen -
Zeeuwse Eilanden en Zeeuwsch-Vlaanderen -
gaan dat jaar op in één waterschap met één dijk
graaf. Maar in de tijd waarin de discussie over de
'zeesluis' bij Dreischor begon, had een beetje pol
der zijn eigen dijkgraaf met een compleet bestuur.
Houdt u dat jaartal in de gaten: 1861. Er zou nog
twintig jaar vergaderd worden, waarbij de tegen
standers van het plan bij gelegenheid konden ver
keren in voorstanders en omgekeerd.
1861 was ook nog eens een bijzonder nat jaar
waardoor de noodzaak van verbeterde 'suatie'
zich opdrong en er 'in een naburige polder' (ver
moedelijk de vierbannenpolder, waar in 1877 bij
Stevenssluis al een stoomgemaal werd gebouwd)
een commissie werd benoemd 'om te onderzoe
ken of het mogelijk was, het aldaar aanwezige
overtollige landwater door middel van een stoom
gemaal af te voeren'.
In de Dreischorpolder zouden ze eerst maar even
afwachten om te kijken wat die naburige polder
voor elkaar kreeg, en dat zouden ze hier dan
nadoen. Het onderzoek van de commissie leverde
niets op en in de Dreischorpolder moesten de
handen 'dus weer aan den ploeg'. Het kwam er op
neer dat de oorzaak 'van het verlanden van de
suatiegeul' was gelegen bij het dichtgooien door
de gemeente Zierikzee van het verste sas in 1843.
Daardoor kon het water niet meer via het
Dijkwater worden geloosd.
12