ARTSEN DIE TE DIEP IN HET GLAS KEKEN We leven in een vreemde tijd. Terwijl we gezonder zijn dan ooit, maken we ons voortdurend zorgen over diezelfde gezondheid. De levensverwachting stijgt, de kindersterfte neemt af en infectieziekten vormen een steeds minder grote bedreiging. Ondanks het feit dat de gezondheidszorg in snel tempo professionaliseert en de medische weten schap enorme vooruitgang boekt, lijken de mensen steeds minder vertrouwen te hebben in de medi sche wereld. Of mensen in de negentiende eeuw zich ook zulke zorgen maakten over hun gezondheid of over de kwaliteit van de zorg, weten we niet. Erg waar schijnlijk is het niet. Vele ziekten werden immers gezien als een natuurlijk gebeuren, waartegen wei nig te doen was. Bovendien was de kwaliteit van de medische hulpverlening in de meeste gevallen van een zodanig laag niveau, dat de meeste men sen zich weinig illusies hebben gemaakt over de effectiviteit ervan. Van een professioneel medisch apparaat was in de negentiende eeuw geen sprake. In de steden was de gezondheidszorg in handen van academisch gevormde artsen en stadsheelmeesters. De laatsten hadden een opleiding gevolgd aan een klinische school, in 1823 in iedere provinciehoofdstad inge steld 'ter aankweeking van Heelmeesters en Vroedvrouwen'. De opleiding duurde vier jaar. De toelatingseisen waren niet bijzonder hoog: de kan didaat moest slechts 'behoorlijk kunnen lezen en schrijven'. Het onderwijs werd grotendeels ver zorgd door geneesheren, heel- en vroedmeesters en apothekers, die aan een plaatselijk gasthuis waren verbonden. Het onderwijs op de klinische scholen omvatte anatomie, fysiologie, chemie, kruidkunde, artsenijmengkunde, een overzicht van de natuurlijke historie, pathologie, therapie, heel kunde en vroedkunde. Alle klinische scholen ston den, ook wat de eindexamens betreft, onder toe zicht van 'Provinciale Commissies van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt'. De opleiding van plattelandsheelmeester was in theorie van aanzienlijk mindere kwaliteit. Bij de toelating tot de klinische school hoefde men niet eens te kunnen bewijzen dat men 'behoorlijk kon lezen en schrijven'. In sommige provincies bestond hun hele medische opleiding slechts uit het lesne- men bij een stedelijk heelmeester en een apothe ker. Soms werden ze in twee jaar klaargestoomd voor uitoefening van de geneeskunde op het plat teland. Net als zijn collega in de stad stond de plat telandsheelmeester onder toezicht van de provinci ale commissie.' Veel plattelandsheelmeesters hadden moeite om het hoofd boven water te houden. De opbouw van een enigszins winstgevende praktijk werd bemoei lijkt door de diepe armoede waaronder een groot deel van de bevolking was gebukt én door het feit dat dorpelingen in de regel minder snel geneigd waren medische hulp in te roepen dan mensen in de stad. Een aanstelling tot gemeentegeneesheer of 'armendokter', zoals hij in de volksmond werd genoemd, kon hem enige zekerheid bieden. Als gemeentegeneesheer genoot hij een vaste jaar wedde. Hij werd verplicht 'aan al de armen in de gemeente terstond de verlangde genees-, heel- of verloskundige hulp te verleenen en daarbij de ver- eischte genees- en heelmiddelen te verstrekken'. Hiernaast moest hij lotelingen keuren en het gemeentebestuur adviseren op het gebied van de openbare gezondheid. Ook de verplichte pokken- vaccinatie bij kinderen van bedeelden werd aan zijn zorgen toevertrouwd.2 Net als de veldwachter was een gemeentearts een publiek figuur, wiens gedrag in een kleine dorpsge meenschap nauwlettend in de gaten werd gehou den. Een misstap was snel gemaakt en kon ramp zalige gevolgen hebben voor de arts in kwestie. Cornelis Verhoeven, gemeentegeneesheer in Brouwershaven van 1821 tot 1825, kon erover meepraten. Hetzelfde gold voor zijn collega uit Dreischor, Willem Leendert van Dort. Cornelis Verhoeven De uit Middelburg afkomstige Verhoeven had zich in 1821 als genees-, heel- en verloskundige in Brouwershaven gevestigd. Hoewel we aanvankelijk niets ten nadele van de arts vernemen, moet er al geruime tijd iets hebben gesmeuld. Het zou echter tot 1824 duren voordat de bom barstte. Plichtsverzuim, dronkenschap, onverschilligheid én 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2008 | | pagina 10