Duivendijke, aan wie hij het diertje te koop aan bood. Maar die had geen belangstelling. Op zijn vraag hoe hij eraan gekomen was, vertelde Cornelis dat hij het had gekregen. Omdat zijn zoontje het dolgraag wilde hebben, kocht hij het uiteindelijk toch, ondanks het feit dat de levens verwachting van het jonge dier niet groot was. Intussen had Imanse het lammetje gemist, waarop hij navraag deed bij de weduwe van Van Schelven. Omdat Cornelis daar niet meer was, ging hij naar zijn moeder, maar die had hem in geen vier dagen gezien. Tenslotte hoorde hij dat Cornelis Vlaander het voor zijn kinderen had gekocht en dat het dier vier dagen later was gestorven. Intussen was Cornelis op Tholen terecht geko men, waar hij van Albert de Vulder uit Oud Vossemeer een zwarte geit meenam. Het beest stond aan een pen in de grond op de dijk vlakbij zijn woning aan het Bosschenhoofd. Met de geit ging Cornelis aan de wandel. Hij was er al mee in de buurt van Sint Annaland, toen hij een schoen verkoper tegenkwam aan wie hij de geit te koop aanbood. Voor 80 cent wisselde het dier van eigenaar. Op zijn beurt verkocht deze hem aan Willem Giljam aan de Broekseweg, die hem niet wilde betalen omdat hij vermoedde dat het dier gestolen was. Tegen een fooi voor de kinderen ging de geit na enige dagen terug naar de recht matige eigenaar, die gehoord had dat ze bij Giljam was terechtgekomen. Op een vroege morgen in het begin van augustus liep Cornelis van Akeloo naar de hofstede van Tonis Stoel in Brijdorpe. Omdat er niemand op het erf was en hij ook niemand in huis zag, ging hij naar de schuur. Deze zat op slot, maar dat was voor hem geen probleem. Door een plank uit het zijschot te breken kon hij naar binnen klauteren en van binnenuit de schuurdeur openmaken. In de schuur stond de bok van Leendert, het zoontje van Tonis. Cornelis liep erheen en maakte het touw los, waarmee het dier aan een haak was vastgezet. Voor hij de schuur verliet, nam hij ook nog een springstok mee, die naast de bok tegen de wand stond. Met de buit verliet hij ongemerkt het erf en ging aan de wandel. Die morgen ontdekte Leendert al vrij snel dat zijn bok verdwenen was en toen zijn vader om acht uur van zijn werk kwam, stelde hij hem hiervan in kennis. Samen gingen ze op zoek, maar van het dier was geen spoor te bekennen. Intussen wandelde Cornelis ermee over verschil lende landweggetjes, tot hij laat in de avond bij Krijn Gerloo in Duivendijke aankwam. Het gezin lag al op bed toen hij aanklopte. Op de vraag wie er was, gaf hij ten antwoord: 'Cornelis van Akeloo, wonende te Brouwershaven'. Krijn stond op, opende de deur en vroeg wat hij kwam doen. Cornelis vertelde dat zijn moeder hem niet langer kon houden en dat hij uit armoede de bok moest verkopen. Maar Krijn antwoordde dat hij geen interesse had. Intussen was ook zijn zoontje erbij gekomen en toen die de bok zag, wilde hij hem graag hebben. Het lukte hem zijn vader over te halen, en tegen betaling van zes stuivers en een boterham kreeg hij het dier. Toen Cornelis zijn boterham op had, ging hij weer verder. Enkele dagen later, toen hij in de gaten kreeg dat Krijn geen argwaan koesterde, kwam hij terug en vroeg hem om werk. Omdat dit er volop was, kon hij gelijk aan de slag. Zittende bok (tekening uit 1793 door Hendrik Weymans (1760-1831) uit Dordrecht) Een inbraak Op vrijdag 17 augustus 1827, kwamen Willem Bos uit Duivendijke, zijn vrouw Tona Onasse en hun elfjarig zoontje Jan rond etenstijd tussen de middag terug van het werk op het land. Bij hun woning ontmoetten ze Cornelis Vlaander met wie ze een praatje aanknoopten. Enige tijd later kwam ook Cornelis van Akeloo erbij. Hij werkte nog steeds bij Krijn Gerloo die hem naar de buren had gestuurd om een sikkel te lenen om gerst mee te snijden. Tijdens het gesprek vroeg Cornelis Vlaander aan Tona of ze zin had zijn vrouw gezel- 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2007 | | pagina 8