vraag van Paulus hoe hij aan die 'galg' kwam, ant
woordde hij dat hij die had gekocht op de
Bommeneedse kermis. Hoewel Paulus aanvanke
lijk niets voor de ruil voelde, ging die toch door en
kreeg Cornelis de zijne en een stuiver toe.
Vervolgens wilde hij nog een boterham en onder
het eten vroeg hij of Paulus niet een paar hoen
ders te koop had. Hij had er twee en een haan, die
hij wel wilde wegdoen tegen een schelling per
stuk. Hij kon er één meekrijgen en de andere
mocht hij na een week komen ophalen. Omdat
Cornelis ze niet kon betalen gaf hij een koperen
tabaksdoos als onderpand. Hij zei dat zijn moeder
hem de volgende week wel voldoende geld zou
meegeven. Met de kip verliet hij het erf, en zoals
gezegd kwam hij onderweg Jan Bos tegen, die
zijn ouders tegemoet liep.
Jan knoopte een gesprek met hem aan en vertel
de welk avontuur hij die middag had beleefd. Ook
vroeg hij aan Cornelis of hij dit op zijn geweten
had. Maar die ontkende en zei dat hij Jans ouders
nooit zou benadelen omdat ze goed voor hem
waren en hem af en toe te eten gaven. Cornelis
stelde voor om samen verder te lopen. Om niet
met de kip te hoeven slepen, gaf hij de vogel in
bewaring bij Adriaan de Kok, bij wiens hoefje ze
hadden staan praten.
Na een tijdje hadden ze Jans ouders ingehaald en
Jan vertelde hen wat er die middag was gebeurd.
Cornelis voegde er nog aan toe, dat ze Jan geen
pak slaag moesten geven omdat hij niet goed op
het huis had gepast. Maar vader Bos geloofde het
verhaal niet en zei: 'Niemand als gij deugniet
heeft dat gedaan, doch indien gij mij het gestolen
terug geeft, dan zal ik het stil houden, anders
geve ik er den vrederegter ter kenne van en deze
zal u wel tot uw plicht weten te brengen.' Hierop
antwoordde Cornelis brutaal: 'Als gij denkt dat ik
het heb gedaan, moet gij het mij maar bewijzen'.
Bij Adriaan de Kok nam Cornelis afscheid en ging
naar binnen. Hij bood hem de kip aan en zei dat
hij die gekocht had van Kees van de Panne.
Omdat Adriaan hem niet geloofde ging de koop
niet door. Nog diezelfde avond ruilde Cornelis de
kip voor een maal eten met Cornelis Stoel, die
even buiten Brouwershaven aan de Schouwsedijk
woonde.
Intussen was de familie Bos thuisgekomen en daar
bleek alles nog zo te zijn zoals Jan de woning ach
tergelaten had. Onderzoek van de kist wees uit dat
er niets anders werd vermist dan een koperen
tabaksdoos, die nooit meer is teruggevonden.
Twee snoeren kralen en een zilveren horloge
Intussen deed het verhaal van de bok de ronde
over het eiland en ook Tonis Stoel hoorde zeggen
dat Krijn Gerloo van een vreemde jongen een bok
had gekocht. Deze werd inmiddels al acht dagen
vermist. Onmiddellijk ging hij erheen en herkende
zijn bok aan het touw en aan een witte vlek op
zijn linkerachterpoot. Toen hij bij Krijn verhaal had
gedaan, ontbood deze Cornelis, die kanthooi aan
het snijden was. Op vermanende toon sprak Krijn
hem toe en zei dat hij het bedrag dat hij voor de
bok had betaald van zijn loon zou afhouden.
Omdat Cornelis weigerde te luisteren, werd Krijn
zo kwaad dat hij hem de opdracht gaf de bok
onmiddellijk naar de hofstede van Tonis terug te
brengen. Brutaal kreeg hij ten antwoord: 'Dat ver
doem ik', en uit angst voor een pak slaag sloeg
Cornelis op de vlucht. Zonder ervoor te hoeven
betalen, kreeg Krijn de bok terug.
De zondag van de tweede inbraak kwam Cornelis
rond een uur of tien/half elf aan bij het huis van
de weduwe Constandse-De Rooy in Brouwers
haven waar hij af en toe wel eens werkte. Achter
de woning trof hij haar dochter Susanna aan, die
bezig was een ijzeren pot schoon te maken.
Susanna liet hem binnen en gaf hem te eten.
Daarna liet ze hem alleen achter en ging weer aan
het werk. Toen Cornelis zijn maal op had, ging hij
naar buiten waar Susanna hem een plaats op het
bonenstro aanwees waar hij de nacht kon door
brengen.
De volgende morgen werd Cornelis om vijf uur
wakker van Krina, de zus van Susanna, die naar de
wei ging om de koeien te melken. Hij stond op en
liep met haar mee. Onderweg vertelde Krina dat
ze de dag ervoor twee snoeren zwarte kralen met
een gouden slot en haak ter waarde van zes gul
den hadden vermist. Ze waren buiten op een
raamkozijn blijven liggen en ze konden ze nergens
meer vinden. Op de vraag of hij ze misschien had
meegenomen, antwoordde hij ontkennend. Toen
Krina erover bleef doorzeuren, zei hij dat ze zijn
zakken leeg mocht halen om te zien of ze daarin
verstopt zaten. Bij de wei scheidden hun wegen
zich. De kralen hebben ze nooit meer terug
gezien.
Op 22 augustus, rond vijf uur 's middags, klopte
8