BELASTINGFRAUDE EN DE ZIERIKZEESE KORENMOLEN 'T HERT IN 1820 Meer dan 135 jaar was de korenmolen 't Hert of 't Hart tussen de Nobelpoort en de Zuidwelle- poort op de noordelijke wal van Zierikzee, een opvallend, beweeglijk onderdeel van het silhouet van de stad. Deze opvolger van een mogelijk uit de zestiende eeuw stammende standerdmolen was de in 1728 gebouwde of voltooide stenen stellingmolen, die is afgebeeld op de plattegrond van Zierikzee in het eerste deel van de Tegen woordige staat der Vereenigde Nederlanden uit 17511 Het gebouw vinden we in dezelfde gedaante terug op de manuscriptplattegrond van Cornells Markée van omstreeks tien jaar later. Afbraak van de molen vond plaats in de loop van het jaar 1854. Een van de belangrijke melkkoeien van de stede lijke en later van de gemeentelijke overheid was de belasting op het 'gemaal', het graan dat op de korenmolens tot meel vermalen werd. De strikte voorschriften verbonden aan deze accijns, brachten de Nederlandse molenaar meer dan eens in de verleiding hiertegen te zondigen. De gewoonte van betaling in natura voor het malen van graan, door het afhouden van een bepaalde hoeveelheid meel, deed de molenaar veelvuldig over de schreef gaan. Aan het nemen van die extra schep of scheppen meel uit de zak ken van personen voor wie was gemalen, dankte hij zijn bijnaam "de almachtige schepper". Ook de Zierikzeese molenaar zal het wel eens niet zo Stellingmolen 't Hert of 't Hart te Zierikzee in de eerste helft van de achttiende eeuw (Zeeuws Archief, Zelandia lllustrata, detail plattegrond in het eerste deel van de 'Tegen woordige staat der Vereenigde Nederlanden uitgegeven in 1751) nauw hebben genomen met de regels van zijn tijd. In de Rechterlijke Archieven van Zeeland over de periode 1796-1838 - in bewaring bij het Zeeuws Archief - bevindt zich de neerslag van beschuldiging en verweer als gevolg van verdacht gedrag van de molenaars van 't Hert in het jaar 1820. Baas Bil Op 5 maart 1800 werd het Adriaan Bil door de stadsregeerders toegestaan in Zierikzee het mole naarsvak uit te oefenen. De nieuwe Zierikzeese molenaarsbaas was afkomstig uit Nieuwerkerk, waar hij op 21 juli 1771 was gedoopt als zeven de zoon van Jacobus Bartelsz. Bil, omstreeks 1765 uitbater van herberg De Rode Meebaal aan de Hoge Kerkstraat aldaar, en diens vierde vrouw Adriaantje Rochusdr. de Rijke. Mogelijk bevonden zich personen onder zijn in Kloetinge en Tholen wonende voorouders Bil, die iets met het mole naarsvak te maken hebben gehad. Zijn familie naam lijkt immers verwantschap te vertonen met het reeds in de zeventiende eeuw gebezigde werkwoord 'billen': het scherpen van de groeven van een molensteen met de 'bilhamer' die ook wel kortweg de 'bil' werd genoemd. In 1796 was hij in het huwelijk getreden met de weduwe Johanna Drom2, een lid van een oud Rotterdams geslacht, met wie hij vijf of zes kinderen heeft gekregen, van wie Jacobus en Jan de volwassen heid bereikten. Enkele maanden na haar dood hertrouwde hij in 1805 molenaarsdochter Maatje de Fouw3, achtereenvolgens weduwe van Bartel Wagenaar en Izaak Dooge. Uit het tweede huwe lijk werd een zoon Marinus geboren. Door de echtverbintenis met de weduwe Dooge was Adriaan Bil mede-eigenaar van de helft van molen 't Hert geworden, die Izaak Dooge tien jaar eerder had verworven. Hij en Maatje bewoonden het pand Lange Nobelstraat Al 9 (thans huisnummer 27)". Het betreft een huis dat sinds 1800 in gebruik was als molenaarshuis, waarvan de geschiedenis terugvoert tot in de zeventiende eeuw. Zoals valt af te leiden uit de beschrijving van de inboedel van het huis naar aanleiding van het overlijden van Maatje in 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2003 | | pagina 14