regeren en maintineren in hare privilegiën en geregtigheden. Volgens de bij mij getijcende ondertekende] instructie weduwe en weesen en arme, onver mogende personen te helpen beschutten en beschermen voor onregt. Regt te bewijsen tus- schen partijen en volgens dingtaelen [uitspraken gedaan in een rechtsgeding], daar van den Bailliu gemaant sijnde, ofte die het van regtswe- gen manen magh. Naar sijn beste kennisse en wetenschap 't secreet van schepens te heelen en bewaren. Te compareren ten allen tijde en ure als er wete aan mij gedaan wert, buyten wettige verhinderinge. Ook voor te helpen staan het heilige Woord Godts. Voorts alles te doen wat en goed secreta ris van ampts- en eetswegen schuldig is en behoort te doen. Ons en sal ick niet laten om lieff en om leet, uyt maatschappie belangen verstrengeling] nogh uyt insigte voorkennis] ofte om geene andere saken. Soo waarlijck moet mij Godt Almaghtigh helpen". Niet alleen in politiek zaken, maar ook op het economische vlak ligt de vermenging van belan gen op de loer. Vandaar de "eed van de keur meester van de mede" de meestoot in Oosterland genaamd Jacob 't Hooft], Op 29 sep tember 1718 leggen Johannes Tuynman en Andries Bogaart de eed af in handen van baljuw Cornelis Versseput: "Hier sweer ik keurmeester te wesen van de mee die gereet sal werden in de stooft van Oosterlant. 't Selve ampt naar zijn beste wetenschap te bedienen. Regte vonnissen te promitteren beloven, toezeggen], van de regter daartoe vermaant sijnde, of die mijn van Regtswege manen mag. En verders al te doen als ingevolge der keuren [voorschriften] en ordon nantiën daarop gemanieërt daarover hande lende] een goet keurmeestersampt - in eetsvoege in de zin van deze eed] schuldig is en behoort te doen. Dat en sal ik niet laten om gif ten off om gaven, om lieff en om leeth, nog om geenderhande saacke, soo waarlijk moet mij God almagtig helpen". Curieus in onze oren klinkt de eed van de die naar des heeren, afgelegd in 1714. Het gaat hier niet om een predikant maar om de gerechtsbode en bediende van de ambachtsheer van Oosterland, Charles Loncque, luitenant-kolonel in het Staatse leger. "Ende sweer ick te wesen 's Heeren dienaer, schutter bewaarder in de schutskooi van los gebroken vee en andere loslopende huisdieren tot de eigenaar ze komt afhalen] en geregtsbode van Oosterlandt en Oostersteijn en ook jager bij gelegenheijt, mede in absentie van 's Heeren officier plaatsvervanger] Janse de Sitter, de heer en sijnen officier houw en getrouw te wesen. Weduwen en wezen haar regt voor te staan, 's Heeren wilt de wildstand] en de vis- serrier afsluiting, met een net van een water loop, waardoor de vis er niet meer uit kan] soo die beschadigt wierde, te beschermen. Den officier ten dienste te staan, soo uit jagen - als daar benodigt mogte wezen - ende voor alles te doen dat een getrou schutter, geregtsbode en schependienaar schuldig is te doen. Soo waerlik mag mijn God Almagtig helpen". Op 13 mei 1722 stelt de eerdergenoemde ambachtsvrouwe van Oosterland, weduwe van Johan Cau de Domburg, Cornelis van der Reest aan als "pluimgrave". Deze functionaris had tot taak toezicht te houden op het pluimvee, het "duijvekot" en over de (wilde) eenden, ganzen en zwanen. Stropen was ook toen een bezigheid die door de overheid bestreden werd. Een eeds formule is bij de installatie van Cornelis niet in de akte opgenomen. Het bovenstaande is een inkijkje in de manier waarop onze voorvaderen de integriteit van hun 'ambtsdragers' trachtten te waarborgen. Het was kennelijk nodig. Als calvinisten wisten ze dat "de mens ongeschikt is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad" (tegenwoordig kennen we een wat verhullender taalgebruik). In het noorden van ons land (en ook elders) weet men dat het nu nog niet anders is. Vandaar de her nieuwing van de eedsafname. J. H. Simmelink Bron: Zeeuws Archief, Rechterlijke Archieven Zeeuwse Eilanden inv.nr. 4726 (schepenakten Oosterland 1706-1735). 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2000 | | pagina 30