De periode van de zanggenootschappen die
betreffende werken uitvoerden, het begin van
het moderne nationale koorleven, startte om
streeks 1780 en eindigde rondom 1820. Vooral
uit de negentiende eeuw dateren hun tegen het
kopen van een toegangsbewijs bij te wonen con
certen: de openbare muziekuitvoeringen zoals
we die nu kennen. Een vertoog van een predi
kant vergezelde veelal de uitvoeringen van de
zanggenootschappen. De opbrengst van de con
certen pleegde men aan een goed doel te beste
den. Een vroeg en interessant voorbeeld van de
tegen betaling te beluisteren concerterende
koren, was het Zangcollege van het Heilige
Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis te Leiden.
Componist Christian Friedrich Ruppe (1753-
1826), woonachtig in deze stad, schreef voor dit
eerste Nederlandse gemengde jongerenkoor in
de jaren 1796-1798 muziek voor openbare con
certen en uitvoeringen binnenshuis in de zoge
naamde galante stijl (a la Haydn, Mozart en de
jonge Van Beethoven). Hoeveel zanggenoot
schappen Zeeland kende, weten we niet. Wat we
wel weten, is dat als het meest prominente
Zeeuwse zanggenootschap, 'De Eensgezindheid'
te Middelburg kan worden aangemerkt. Dit koor
bracht meerdere cantates en oratoria ten geho
re, die ongetwijfeld alle in de galante stijl zullen
zijn geschreven. Tot het repertoire van het
genoemde Middelburgse genootschap behoor
den enkele werken van Ruppe's hand, waaronder
diens meer dan 400 bladzijden omvattende ora
torium ter viering van Jezus' opstanding (uitge
voerd in 1817). In Zierikzee bestond in vermelde
tijdsspanne eveneens een zanggenootschap.
Aspecten van het Zierikzeese muziekleven
Sinds de zestiende eeuw verenigden Nederlandse
muziekliefhebbers zich in orkesten. In Zeeland
bestonden te Middelburg en Zierikzee de 'collegi-
ca musica', gezelschappen van hoogstens vijftien
musici, die aanvankelijk puur voor eigen genoe
gen musiceerden. Uit de raadsnotulen van
Zierikzee is bekend, dat er in 1699 sprake was
van het 'Stadsmuzykcollegie', zoals het collegi-
cum musicum hier werd aangeduid. De musici
van dit orkest speelden in de achttiende eeuw in
de van de stad gehuurde 'Musicqkamer'.
Zij waren afkomstig uit de kringen van de voor
name burgerij. Mede doordat de collegica musi
ca in de periode 1720-1770 regelmatig personen
uitnodigden om naar hun spel te komen luiste
ren, ontstonden in de Republiek de tegen be
taling bij te wonen concerten. Welke instrumen
ten de leden van het Zierikzeese collegium musi
cum bespeelden, is ons onbekend. We mogen
evenwel aannemen dat zich onder deze instru
mentalisten in elk geval strijkers en koper- en
houtblazers bevonden. In de achttiende eeuw
komen er bepalingen voor in de instructie voor
de organist van de Sint Lievensmonsterkerk of
Grote Kerk, die melding maken van diens ver
plichting tot het 'adsisteeren' van dit orkest.
Naar alle waarschijnlijkheid bestond de 'adsisten-
tie' toen uit het leiden vanaf het klavier: een cla-
vecimbel, orgel of pianoforte. In de organisten
instructie uit 1771 is sprake van gebruik van het
orgel van de Grote Kerk. Het lijkt niet ondenk
baar dat door het Zierikzeese collegium musicum
het orgel, behalve als begeleidend instrument,
tevens als solo-instrument werd benut bij con
certen voor orgel en orkest. In de plaats die
Zierikzee destijds was, een stadje met een inte
ressant muzikaal klimaat waar men een der
beste orgels van het land bouwde, kunnen we
deze - meer bijzondere - muziekuitvoeringen
goed voorstelbaar achten. Over de diverse soor
ten muziek die het gezelschap speelde, tasten
we vooralsnog in het duister. Vocale muziek zal
zeker zijn uitgevoerd, want die was nu eenmaal
erg populair. Op het toenmalige niveau van het
collegium musicum maken de gebroeders Willem
en Johan Pieter Lootens (zie hierna) hoogstwaar
schijnlijk een toespeling in hun opdracht van het
boekwerk over de orgels van de Grote Kerk uit
1771. Zij schrijven daarin:
...en ten opzigte der overheden in steeden heb
ben wij ons maar alleen fe bepaalen bij de stad
Zierikzee, alwaar de hoogste eerplaatze der
regering thans werd bekleed bij heeren regen
ten, welke niet alleen in de speelkunst uitmun
ten, maar ook de muziek in geen minder eer en
waarden houden als den grootste monarch.
In de raadsvergadering van 9 januari 1798 kwam
ter tafel een mededeling van amateurmusicus
17