eigen plan. Ik pakte mijn fiets en vertrok en later
op een brommertje. Je komt gaandeweg toch
mensen van je eigen slag tegen, als je altijd in
natuurgebieden rondzwerft. Ik ging steeds ver
der van huis. Eerst naar Meijendel, de vallei van
de meidoorns, later naar De Beer op Rozenburg.
Daarvoor maakte ik de oversteek bij Hoek van
Holland. Ik maakte verslagen en observeerde en
telde vogels. Het natuurgebied De Beer trok in
die tijd zo'n 50-duizend bezoekers per jaar. Tot
grote woede van natuurliefhebbers moest dit
c 4
Ganzen in de winter, ter hoogte van
Mooriaanshoofd
(Aquarel Cees de Kraker, provincie Zeeland).
schitterende gebied opgeofferd worden aan de
industrie. Het gebied was eigendom van de Staat
en dus kon het zo maar weg. Ik was ook woe
dend, het was ongelooflijk dat zoiets kon gebeu
ren. Het verlies van De Beer in mijn jeugd heeft
mij mede gevormd. Men heeft daar alles onder
het zand laten verdwijnen. Prachtige plekjes,
zeldzame planten en vogels moesten plaats
maken voor havens en industrie. In 1964 ging
De Beer definitief onder het zand. Vanaf die tijd
heb ik duidelijk voor natuurbescherming geko
zen, vaak een strijd waarin je in je eentje een
weg moet gaan. Dat maakt me niet uit. Ik be
hoor tot de Gideons' bende."
Maarten 't Hart beschreef in zijn boek 'De jacobs-
laddet het Rozenburg uit zijn jeugd zo: "Ik liep
maar. Zandoogjes en koolwitjes volgden me
soms, doken dan het reusachtige koolzaadveld
weer in, kwamen terug om voor mij langs de
weg over te steken naar de leeuwebekken waar
ze even op de donkergele bloemen uitrustten.
Overal klonk het gesjirp van sprinkhanen. Het
vreemdste was nog dat ik de Waterweg, toch zo
vlakbij, niet meer rook. Het was net of ik in en
verafgelegen land van de wereld liep. Toen
kwam het manshoge, ruisende gerst met koren
bloemen erlangs die opgebleekt leken en niet
van hart meegaven als de wind door de gerst
joeg. Als ik mijn ogen dichtdeed, was het net
alsof ik iemand in zijn slaap hoorde praten. Het
was of dat hele veld in gesprek was, met de
wind en de lucht en de heggemussen die erin
rondscharrelden en er soms overheen vlogen. 'De
heggemus is haast het mooiste vogeltje dacht
ik, 'geen enkel andere vogel heeft zo'n mooi lei
grijs kopje en is zo rank gebouwd.' Achter de
gerst dook de kruising op. Maar er was geen
zandpad. Er liepen twee diepe zanderige gleuven
het land in waartussen weegbree en zuring en
fluitekruid groeiden. Langs de sporen groeide
eikehakhout. Het zat vol met eikehaantjes waar
van het groen haast pijn deed aan mijn ogen.
Op het fluitekruid kropen gouden torren in de
zon. Ook zij waren groen, goudgroen.
Later in een gesprek met zijn grootvader zegt
die: "Straks gaan de trekvogels weer over, en
wordt het winter. En dan komt het voorjaar
weer. Je zult zien: hoe ouder je wordt, des te
meer zul je beseffen dat dat 't enige is waar het
op aankomt: dat het lente wordt en dat de mei
doorn weer in bloei staat, eerst de witte, dan de
rode - och, heb je die meidoorn gezien op
Rozenburg"Ja,zei ik. "Zou die al weg zijn?"
"Ik weet het niet,zei ik. "Ik ook niet,zei hij,
"en ik durf ook niet te gaan kijken. Stel je voor,
dat ze die omgehaald hebben."Ja, en die twee
platanen,zei ik.
"Wij zijn geen goede rentmeesters geweest,"
meent John Beijersbergen, "om toe te laten dat
het natuurgebied op Rozenburg kon verdwijnen.
Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen zei eens: We
zouden ons De Beer nu niet meer laten afnemen.
In de zeventigerjaren kwam er steeds meer aan
dacht voor het milieu. Halverwege de zeventiger
jaren had ik een eigen biologisch adviesbureau.
In het kader van het landschapsbeheer voerde ik
opdrachten uit, zoals bijvoorbeeld het onderzoe-
12