Er is echter nog een belangrijke en objectieve schriftlijke bron die licht werpt op twee Scheldemondburgen. Folcuin, abt in Leuven, (10e eeuw) beschrijft de geschiedenis van de Leuvense abten in de internationale taal van toen: het Latijn: "Hoewel de Noormannen in die streken alles ontvolkten, toch gaven het meest zij die beide oevers van de Schelde hadden bezet, hun woede allengs op, aangezien hun favoriete vlootbasis hen daar tot blijvers had gemaakt, hetzij om te overwinteren, hetzij om welk oor logsgevaar ook af te buigen (af te weren)". Het minst gaven dus de Noormannen in Middelburg en Oost-Souburg hun woede op. De Vikingvlootbasis aan de Scheldemond, op de beide oevers, bestond uit een noordelijke burg op Schouwen en een zuidelijke burg op Walcheren, beide onneembaar en zeer geliefd, dichtbij zee gelegen. Vlak achter de duinen in een bekoorlijke omgeving, terwijl hun schepen konden worden afgemeerd in een kreek die een veilige ligplaats bood: de Scelveringe op Schouwen en de Westhovese kreek op Walcheren. De burg om te overwinteren werd vlakbij aangelegd. Wat verlangden ze nog meer? De omgeving was ontvolkt, 'ethnisch gezuiverd' en bij gebrek aan vijanden verloren zij allengs hun agressie. Geen wonder dat zij enkele jaren(?) bleven overwinteren mede dank zij het milde klimaat. Hoeveel het er waren, is onbe kend. De burg van Domburg heeft een doorsne de van 265 m., van Burgh 200 m., van Middelburg 220 m., van Oost Souburg 144 m. Men schatte zelf de grootte van het burggarni zoen. De gelijktijdige aanleg van identieke burgen - waarbij zoveel grond verzet moest worden uit de gracht naar de burg - is onder de straffe tucht van een militaire macht aannemelijk. Echter bij een verslapt Karolingisch bestuur - de Noorman Harald was in 841 door keizer Lotharius zelfs met Walcheren beleend - onge loofwaardig. Archeologische vondsten van de Vikingen ontbreken, alleen van de latere eigen bevolking die na het vertrek van de Vikingen de burgen ging bewonen zijn er talrijke vondsten gedaan vooral in Souburg waarvan het boek Ringwalburgen een interessante opsomming geeft. Niettemin geeft de historicus van het boek op p.50 zijn twijfel te kennen: "Het ontbreken van grondsporen en vondsten op het oorspron kelijk maaiveld binnen de Zeeuwse burgen doet de vraag opkomen of er ooit daadwerkelijk is geschuild tijdens de Vikingaanval". Natuurlijk niet, want de Vikingen waren de bezetters en bezitters van de burgen en de inwoners waren immers verjaagd en waagden zeker niet een aan val op de onneembare burg. De geroofde buit bewaarden de Vikingen op hun schepen zonder over te laden. Wel vestig ik de aandacht op de Vikinghalsband, omgesmolten uit de buit van deze kusten van Friesland (van Weser tot het Zwin!). Het runen schrift vermeldt met trots "aan ons was de ver deling van de oorlogsbuit". Een duidelijk standpunt innemen pro of contra is verfrissend; beide theorieën vermelden getuigt van twijfel, maar is objectief, zo Verleden Land p.139:" een verdedigingswerk van of tegen de Vikingen" en R. H. J. Klok, Archeologisch reis boek, denkt toch aan "een centraal geleide plan matige opzet door deskundigen, zoals ons ook bij de aanleg van Romeinse vestingen bekend is" (p.22). Van een rotsachtige helling op het eiland Senja in Noord-Noorwegen komt uit een zilverschat deze typische Vikinghalsband (doorsnede 17.4 cm). Een runeninscriptie op de sluiting vermeldt dat het zilver voor de halsband meegebracht is na een strooptocht in onze streken. In de vertaling staat er: "Wij gingen de lieden in Friesland te lijf en aan ons was de verdeling van de oorlogsbuit." 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1997 | | pagina 11