Het havenhoofd van Zierikzee
Liep u vroeger als kind ook zo vaak naar het
Havenhoofd?
Ik wel, want ik was er graag. Het was wel een
hele wandeling. We gingen nooit via de
Engelse Kade, hoewel je daar een mooi zicht
had op de schepen en de gevelwand van de
Nieuwe Haven. Neen, aan die kant kwamen we
niet verder dan de "steenbakkerij". Zo noemden
wij de bebouwing op de plaats waar nu een mo
derne bungalow staat, net aan het begin van de
Oost-Havendijk. De bestrating ging ook niet
verder.
Wij gingen op pad vanaf het Bolwerk, dus tus
sen de havenmuur en de molen door en wij
moesten ook altijd even over de muur kijken
naar het lager gelegen Luitje en dat doe ik ei
genlijk nog steeds.
De West-Havendijk liep, voor de tweede
Wereldoorlog, nog kaarsrecht naar de Ooster-
Schelde. Bovendien was de dijk over de gehele
afstand, althans voor zover ik me herinner, ge
plaveid met "padjesstenen". Zo noemden wij de
stenen omdat zij ook in elke straat werden ge
bruikt voor de voetpaden die zich tussen de
straatkeien in het midden van de straat en de
stoepen bevonden. Die grote straatkeien noem
den we kinderkopjes.
Nu heb ik het dus over de tijd dat de keersluis
er nog niet en "Den Boer van 't Hoofd" er nog
wel was.
In het begin wandelde ik samen met mijn ou
ders, maar later ging ik er meestal met een
vriendje heen.
Als je er bijna was, dan stond er op de dijk een
huisje. Ik denk dat het een electriciteitshuisje
was. Daar kon je even op adem komen als je
flink tegenwind had gehad, want we gingen er
natuurlijk het liefste heen als het hard waaide
en er grote golven waren. Daarna liepen we tot
het grote huis dat op een soort plateau stond.
Vroeger was dit een café geweest, waar veel
schippers kwamen. Het was echter in verval ge
raakt. Het havenlicht stond boven op het dak en
was dus een baken voor elk schip dat de haven
van Zierikzee in wilde varen. Ik meen dat, in de
tijd die ik bedoel, er al een apart havenlicht was.
Vanaf het havenhoofd strekte een houten plan
kier zich verder de zee in. Je kon daar gewoon
over heen lopen, naar het uiterste puntje.
Het was niet afgesloten, hoewel er wel enkele
planken uit het loopvlak waren verdwenen.
Ik was verbaasd over het verhaal dat het water
hier zo diep was dat men de Dikke Toren er in
kon laten zakken en dat ze dan niet boven water
zou uitsteken. Het leek me erg overdreven,
maar je raakte op die laatste plank wel onder in
druk en je keek vol ontzag naar het water dat
snel onder je door stroomde.
Mijn vader vertelde me dat de schepen vroeger
aan de houten pier aanlegden om vandaar via
het havenkanaal naar de stad getrokken te wor
den door mannen die een lang touw om hun
middel bonden.
Maar dat was natuurlijk nog in de tijd van de
zeilvaart. Ik denk dat het havenkanaal te smal
was om daar laverend door heen te kunnen.
Ik herinner me dat ik in de vierde klas van de
lagere school zat, ik was op school in de
Nieuwe Bogerdstraat. De vierde klas was de
eerste klas waar je gymnastiek kreeg, doch dat
stond nog wel in de kinderschoenen. Mijn leef
tijdgenoten zullen nog wel weten dat het de klas
was van meneer ten Haaf. Hij woonde in een
groot huis aan het Kraanplein, net naast het
muurtje met de gleuf voor de vloedplanken.
Hij was ons idool en het was heel bijzonder als
je een keer in dat huis binnen mocht komen.
Hij kwam op het idee om, als een van de eerste
gymlessen, een wandeling naar het havenhoofd
te maken. Het was op een heldere vriesachtige
winterdag. Kennelijk kon hij de verlokking van
het mooie weer niet weerstaan.
En daar gingen we dan. Al kakelend en sprin
gend liepen we over het smalle havenpad.
Er waren ook enkele iets oudere jongens bij en
die liepen, toen we er bijna waren, al wat voor
uit. Zij stonden al een de rand van het betonnen
havenplateau in het water te kijken, toen ik daar
ook vlug heen wilde. Ik rende over het beton
maar had niet in de gaten dat het licht gevroren
had en dat het laagje water dat er hier en daar
op het plateau lag, bevroren was. Wat een geluk
dat zij daar al stonden, want nu konden ze me in
de kraag grijpen voor ik over de rand gleed.
21