niet verhard was en de „Kleine weg" heette, alleen voor verkeer naar de aanliggende percelen. De Dijkweg liep langs de noordoostzijde van de vaart en na ongeveer vier- a vijfhonderd meter liep er een onverharde weg oostwaarts naar de nu nog bestaande Prov. weg, waar ze ten zuiden van de Delingsdijk hierop aansloot. Het weegje werd Diepe gat genoemd en er was een grote zoetwaterput langs, waar de koeien die aan de dijk gehoed werden 's middags kwamen drinken. J. v. d. Schelde bouwde er in de laatste van de 20-er jaren een boerderijtje dat met de ramp verdwenen is. Terug op de Dijkweg draaide die na ongeveer 100 m zuidwestwaarts recht naar de Schelphoek toe. Een smal weegje liep evenwel nog ruim 100 meter verder zuidoostwaarts. Daarna was er een pad door de weilanden oostwaarts en kwam men eerst bij het bedrijfje van de wed. v. d. Hoek, een heel laag klein woninkje waar later afzonderlijk een tamelijk grote schuur gebouwd is. Ze woonde er met twee ongetrouwde zoons. Eén beheerde het landbouwbedrijfje en is overleden tijdens de evacuatie in 1944. De ander was altijd arbeider geweest op de boerderij van De Oude en is omgekomen met de rampnacht. In een tweede woning 100 meter verder aan dit pad woonde K. de Jonge en ook nog zijn schoonvader J. v. d. Panne, reeds genoemd op de Dijkweg. Na de evacuatie keerde De Jonge niet terug en tussen 1946 en 1953 woonde er A. Bos met vrouw en schoonvader C. Hart. Zij zijn gered met de ramp. Er liep geen weg langs deze woningen en men reed door het weiland, naar het eerder genoemde smalle weegje en kwam dan op de Dijkweg. Wel liep er nog een voetpad door de weilanden naar Serooskerke en men kwam dan op de Prov. weg uit. Het puin van beide huisjes was na de ramp nog lang te zien bij laag water. We gaan weer terug naar de Dijkweg tot op de hoek van deze weg en gaan dan zuidwestwaarts naar de Schelphoek, met aan onze rechterzijde de vaart, en daarnaast de Kleine weg. Halverwege vinden we het bedrijf van N. Moelker. Reeds in 1752 stond hier een woning. Ongeveer 1900 woonde N. Moelker hier, die een veebedrijf had en er een grote schuur liet bouwen. Zijn zoon W. P. K. Moelker bouwde er in 1921 een varkensstal bij, later nog meerdere. Het werd een tamelijk groot varkensfokbedrijf. Hij maalde ook het varkensvoer zelf. In de schuur waren er twee stel molenstenen. Eén stel voor tarwe, met een buil erbij voor het zeven van het meel voor bloem voor Zeeuws tarwebrood. Op de andere stenen werd het veevoer gemalen. Er was ook een mengmachine, welke verschillende soorten meel door elkaar mengde. De aandrijving van de stenen geschiedde door een sterke motor. Moelker had als eerste van Serooskerke een vrachtauto en was tevens molenaar voor Serooskerke en omgeving. Zaterdags reed hij rond en bezorgde hij meel en kippevoer. Hij nam tarwe en ander graan mee om te malen. In 1940 werd de vrachtauto gevorderd door de bezetter, hij kocht toen wel een bakfiets maar het malen voor anderen verliep. Na de evacuatie keerde hij in 1946 terug en zette hij de varkensfokkerij opnieuw op, tot de ramp van 1953. Het puin van zijn varkensstallen, huis en schuren is nog te zien bij laag water, zuidelijk van de caisson die in de haven ligt. Aan de overzijde van de weg en de vaart woonde T. Stoel en later zijn weduwe met twee ongehuwde zoons en een dochter. Ook dit bedrijfje was reeds getekend op de kaart in 1752. Het was een oud klein huisje met later een afzonderlijke schuur erbij. T. Stoel was landbouwer en er lag een plank met leuning over de vaart om op de Dijkweg te komen. De uitbaning van het bedrijfje liep over de Kleine weg naast de vaart. Vanaf het boerderijtje was de weg verhard tot de Schelphoek. Na de Gebr. Stoel die er woonden tot eind van de jaren 200

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1990 | | pagina 6