- 208 -
In de provincie Zeeland zijn gesloopt het belangwekkende
kasteel te Sluis, dat in 1385 werd gebouwd en 12 torens
bezat, de St Willibrorduskerk te Westkapelle, het kasteel
Sandenburg, eertijds de zetel van de markiezen van Veere,
en de St Lievens Monsterkerk te Zierikzee. Bestonden deze
gebouwen nog, ze zouden voorwerpen van grote belangstel
ling zijn geweest, zowel van ingezetene als van vreemde
ling. Maar met onze tegenwoordige maatschappelijke toe
standen heeft de mens geen "Heimat" meer, men verhuist
van de ene gemeente naar de andere. Bijna niemand die nog
iets voelt voor de plaats zijner inwoning. De ambtenaar
weet dat hij binnen weinige jaren verplaatst wordt; wat
raakt het hem of zijn stad bv. een mooie toren bouwt,
terwijl vroeger de ingezetenen allen bijdroegen in het
bouwen van een mooie toren om te kunnen wedijveren met
andere gemeenten in hoogte en schoonheid van dat gebouw.
En de staat doet weinig voor de instandhouding van monu
mentale gebouwen. Engeland zal waarschijnlijk binnenkort
een wet hebben die oude monumenten voor afbraak behoedt.
Het Hogerhuis heeft in tweede zitting een wetsontwerp
daaromtrent aangenomen. En de Provinciale Staten van
Noord-Holland hebben in hun laatste vergadering een ver
ordening aangenomen tot beperking der ontsiering met re
clameborden. Zo zijn er nog verschillende feiten die wij
zen op verbetering van smaak. Maar nog moeten Nehalennia
en Heemschut het zonder rijkssteun doen.
Spreker eindigt met de wens, dat ieder in eigen omgeving
naar vermogen en draagkracht, behoud en bevordering van
natuur- en stadsschoon zal steunen.
Onder applaus dankte voorzitter mr. H. Polvliet de spre
ker voor zijn voordracht en hoopte dat de lezing zijn
doel niet zal missen.
HET OUDE ZEEUWSE WOONHUIS
Onder deze titel verscheen een dezer dagen bij "De Wal
burg Pers" te Zutphen, van de hand van Fred. Jilleba, een
bijzonder fraai, rijk geïllustreerd boekje.
De heer Jilleba, wonend te Middelburg, is voor onze le
den geen onbekende. Behalve dat in ons jaarboek een arti
kel van hem werd opgenomen, mochten wij reeds twee maal