Vagebonden van de zelfkant
W.P. den Toom
In deze vernieuwde Spuije zal regelmatig een 'vagebond' ten tonele worden gevoerd.
Winkeldiefstallen in 1750
Wie veronderstelt dat de Goese midden
stand alleen in onze tijd met dit fenomeen
te maken heeft wordt in de rol van crimi
nele zaken van het stedelijk rechtsgebeu-
ren met het tegendeel geconfronteerd.
Anna Maria Mathus zat in april 1750 in
voorarrest in de toren van het Goese stad
huis. Tijdens haar verhoor bleek dat zij
afkomstig was uit het Deense Holstein.
Hoewel pas 27 jaar was ze reeds door de
wol geverfd. Wat had ze op haar geweten?
Kennelijk had zij geldgebrek, want de door
haar gestolen goederen werden zo spoedig
mogelijk te gelde gemaakt.
Zij was naar de winkel van Philip
Vervenne gegaan en daar het enige tijd
duurde eer de eigenaar in de winkel kwam
had zij zichzelf bediend en enige stukjes
stof, 'sis of patenant' meegenomen. Daarna
had zij een en ander verpand bij de Bank
van Lening voor 13 Schellingen en 4
Groten Vlaams. Zij zag kans bij een twee
de bezoek aan de winkel om 'een bonte
neusdoek' te verdonkeremanen. Deze werd
verkocht aan de vrouw van Matth.
Cloosterman in Kloetinge. Een winkel
waar wol werd verkocht was haar volgende
doelwit. Uit de winkel van Huibregt Visser
nam zij een streng rode sajet mee van
ongeveer een pond. Deze was nog in haar
bezit toen zij werd gearresteerd.
De baljuw doet in de bewaard gebleven
schriftelijke neerslag uitvoerig verslag van
de door haar begane vergrijpen. Als straf
eist hij dat ze gegeseld en gebrandmerkt
moet worden en daarna verbanning voor
altijd. De verdediging voert echter verzach
tende omstandigheden aan. Zij stelt dat
Anna heeft geprobeerd om de gestolen waar
terug te geven. Het regelen hiervan onder
vier ogen lukte echter niet omdat er steeds
volk in de winkel stond. Ook had Anna haar
misstap willen opbiechten aan Sara
Hooglander, de vrouw van Philip Vervenne.
Maar later was ze toch bang geworden dat
haar daad openbaar zou worden. Gelet op
deze omstandigheden vroeg de verdediging
vrijspraak, vooral ook omdat de waarde van
het gestolene gering was.
De eiser stelde echter dat Anna al in haar
woonplaats gebrandmerkt was in verband
met het geven van een valse getuigenis.
Aan het voorgewende berouw van Anna
werd dienaangaande geen waarde gehecht.
Burgemeesters en schepenen veroordeel
den haar op 4 mei 1750 tot geseling,
brandmerking en voor altijd verbanning.
Bron RAZE 1575, folio 94 r/v.
Afb. 1. Stadhuis Goes ca. 1696 uit Kroniek
van Smallegange (Gemeentearchief Goes).
10