Colijn is weer bezig
'Yerzetskri
opruiend en
anarchistisch'
Watersnood
'atenfract
'gpv/rpf:
Nadat hij zich een poosje rustig hield na de onthullingen over zijn verleden als
porno-boer, heeft GPV/RPF-statenlid Colijn zich nu weer opgeworpen als het
geweten van het gewest. Aanleiding voor zijn jongste verontwaardiging is de
Verzetskrant, die omstreeks 5 mei verscheen en die via de provincie ook aan
scholieren werd beschikbaar gesteld. In die Verzetskrant, samengesteld door de
jongeren-redakties van vier oud-illegale bladen (Parool, Trouw, Vrij Nederland en
Waarheid), wordt niet alleen aandacht besteed aan het verzet van (meer dan)
veertig jaar geleden, maar ook aan verzet in de jaren daarna. Dat wil zeggen, aan
provo's, krakers, dienstweigeraars, vegetariërs, etc. 'Het ging erom -zo schreef de
redaktie- jongeren aan het woord te laten die in de oorlog veel en na de oorlog
weinig riskeerden, maar die gemeen hadden dat ze niet met de stroom meegingen,
maar dwarslagen.'
Dat ook verzet tegen bepaald soort christenen aan de orde komt, was bijna
onvermijdelijk. En dat grijpt Colijn aan om de hele krant als 'opruiend en
anarchistisch' te kenschetsen en aan GS te vragen om de verspreiding te staken.
Gelukkig zijn GS wijzer en gaan ze niet in op de vragen van Colijn.
Eén artikel uit de Verzetskrant stoort Colijn met name. Het verhaal over de
hypocriete ouderling. Het speelt -hoe kan het anders- in Zeeland. Het werd
geschreven door de Vrij Nederland journalist Rudie van Meurs, die als 13-jarige
de ramp van '53 meemaakte. Het staat op deze pagina.
Van een onzer verslaggevers
MIDDELBURG - De GPV/
RPF-fractie in de Zeeuv
staten heeft 'met afschuw* i
reageerd op de inhoud van
verzetskrant, die door de pr
vincie wordt verspreid.
In een brief aan Gedepu^
teerde Staten gebruiken de
partijen termen als 'anarchis-j
'opruiend' en een 'bele
We waren de laatsten die het hoger gelegen
dorp per auto hadden weten te bereiken.
Een paar keer was onderweg de motor
afgeslagen, zo diep gingen we al door het
water. De auto van de dokter die voor ons
reed bleef steken. Zelf kon de dokter zich,
wadend tot zijn heupen in het water en zich
vastklampend aan het muurtje naast de
kerk, in veiligheid stellen. Wij hadden op
een onverklaarbare manier meer geluk
want een wonder zal ik het na alles wat
later gebeurde niet noemen.
Het was al bijna licht toen we via het lange
slob op de ring kwamen -een plein aan en
op de dijk met twee cafés, winkels en
huizen rondom en middenin een vijver
waarin goudkarpers zwommen. Rondom
de vijver stond een ijzeren hek met punten
en krullen dat de heesters, struiken en oude
bomen rondom de vijver moest bescher
men. Als we er als kinderen eens speelden
werden we er weggejaagd door de oude
mannen die er een bank hadden of door de
dorpsveldwachter die een hekel aan ons
had omdat hij dacht dat we alles
vernielden. Het parkje op de ring was het
mooiste plaatsje van het dorp.
Ik schrok verschrikkelijk van wat ik, toen
het licht was geworden, zag. De hekken
naar de vijver stonden open en overal
liepen koeien, paarden, varkens die
sommige mensen bij hun vlucht naar het
dorp hadden weten mee te nemen of die ze
nog bijtijds in de stal hadden weten los te
snijden waarna de dieren zichzelf hadden
weten te redden. Het parkje was één grote
modderpoel, alles was kaal gevreten en
omver gewoeld en ik vroeg me af wat de
veldwachter hiertegen zou doen.
Ineens zag ik meer. Er stonden boerenkar
ren op de ring met hier en daar een auto -
want zoveel waren er toen nog niet op het
dorp. En ik zag vooral mensen, honderden
hadden op het hoger gelegen dorp
veiligheid gezocht. Ze stonden dof voor
zich uitstarend, bang en soms huilend in
groepjes bij elkaar. De meesten zeiden
niets. Ze droegen witte kussenslopen
waarin ze snel hun belangrijkste bezittin
gen hadden gepropt bij hun overhaaste
vlucht en ze stonden daar maar, uren lang.
Anderen vertelden over verschrikkelijke
ervaringen. Eén man was opgetild door de
anderhalve meter hoge golf water die nadat
de dijk was gebroken- over het land was
gerold en honderden meters meegesleurd
totdat hij zich aan iets had kunnen
vastgrijpen. Weer anderen hadden mensen
zien verdrinken. Er waren gezinnen die
kinderen of een ouder misten. Misschien
waren ze onderweg een zolder van een huis
opgevlucht, misschien waren ze verdron
ken. Er was zoveel ellende en zoveel
ontreddering.
Het was koud, guur en iedereen was nat. In
de café's kon je koffie krijgen. De twee
bakkers deelden brood uit. En in bijna elk
huis kon je terecht voor warmte. Maar toch
bleven er mensen op de ring achter, omdat
er niet genoeg hulp was of misschien omdat
hun wanhoop te groot was. En toen zag ik
wat ik later in m'n herinneringen steeds
scherper ben gaan zien.
We woonden in een klein dorp en hadden
een kleine winkel. We keken op tegen de
mensen met kapitaal en we achtten ons
meer dan de mensen die niets hadden. We
zaten er tussen in. De dokter, de dominee,
de burgemeester en de tabaksgrossier die
ouderling was, waren de mensen die je
nederig groette omdat ze gezag hadden,
vóór in de kerk zaten en dus wel
rechtschapen moesten zijn.
We hadden de auto, waarin we naar het
dorp waren gevlucht, neergezet op het
laatste vrije plekje aan de ring -pal voor de
woonkamer van het huis van de tabaks
grossier. We zijn daar urenlang blijven
zitten, mijn moeder, mijn zusje en ik
versuft door alles wat gebeurd was,
onzeker over de gevolgen van de twee
meter hoge waterstand in ons huis, koud,
hongerig en hopeloos. Mijn vader was een
paar maanden eerder overleden.
Ik zag hoe binnen in de woonkamer van de
tabaksgrossier de dag op gang kwam. Het
was een groot gezin met vier zonen en vier
dochters die, laat ik zeggen, zich nadrukke
lijk bewust waren van de bijzondere positie
die de vader in het dorp innam. De tabaks
grossier was een korte, plompe man met
een bolle buik en kort stekelhaar.
Na die vreselijke ochtend werd het middag.
We zaten nog steeds in de auto voor de
woonkamer. Ik zag hoe de moeder de
meisjes van mijn leeftijd de haren kamde en
dat er koffie werd gedronken.
Zo nu en dan werd uit het raam een blik
geworpen op de ellende buiten en ik zag
hoe de tabaksgrossier afkeurend keek toen
onze ogen elkaar kruisten. Toen was het
twaalf uur en de moeder en de dochters
legden, zoals elke zondagmorgen, het witte
tafelkleed op tafel met de borden, de lepels
en de vorken en de witte servetten. En ik
zag hoe het gezin zich rondom de grote
tafel schaarde voor het raam. En ieder
vouwde de handen en sloot de ogen en de
vader, die ouderling was maar vandaag
niet vooraan in de kerk zat, ging voor in het
gebed. En ik zag hoe hij later uit de bijbel
las. Ik weet niet welk boek, maar het ging
vast niet over de rijke man en de arme
Lazarus.
Toen, denk ik, is er iets in me geknapt. Het
heeft nog jaren geduurd voor ik begreep
dat oude waarheden niet meer bestonden.
Sindsdien is de wereld veel ingewikkelder
geworden maar ik heb geleerd de schijn
van de werkelijkheid te onderscheiden.
Rudie van Meurs
17