Naar aanleiding hiervan schreef Adolf van Bourgondië op 10 augustus 1540 aan Jacobus V dat de Schotse koop lieden, in het bijzonder die van Edinburg, ondanks de bescherming en voorrechten die ze in Veere steeds hadden genoten, naar Antwerpen waren gegaan. Aangezien ze daartoe door het stadsbestuur van Edinburg gedwongen waren overgegaan, zonder toestemming van de koning, verzocht Adolf hem te willen melden door welke middelen deze stapelverplaatsing ongedaan gemaakt kon worden, zodat de kooplieden weer terug naar Veere zouden keren. Koning Jacobus V schreef terug dat ze vrijheid hadden om handel te drijven waar ze wilden. Zouden die van Edin burg echter gedwongen worden Veere te verlaten, dan zou dat worden belet. De stapel van de Edinburgers in Antwerpen werd een mislukking. Toch waren ze niet bereid naar Veere terug te keren. Omdat deze toestand niet kon blijven voortbestaan, riep koning Jacobus V op 8 april 1541 de steden bijeen. Op de vergadering werd men het eens dat Middelburg vanwe ge zijn gunstige ligging de nieuwe stapelplaats zou worden. Nadat Middelburg de Schotten verschillende voorrechten had toegezegd, werd op 19 mei het contract gesloten. Jan Moffet die in 1527 tot conservator van de Schotse natie was aangesteld, verklaarde op 24 mei dat hij door verschillende oorzaken, waaronder zijn ziekte, niet in staat was dagelijks tussen Veere en Middelburg heen en weer te reizen, en stelde zijn zoon Jeronimus, Bartel Oleviers en David Thot tot zijn plaatsvervangers aan. Omdat Adolf van Bourgondië op 7 december 1540 was gestorven, moest zijn zoon Maximiliaan in 1541 alle zeilen bijzetten om de stapel weer terug in Veere te krijgen. Op 7 december 1541 verleende hij aan de Schotse kooplieden van Dundee, Perth, Aberdeen, Sint Andrews, Montrose en Cupar een aantal voorrechten, waaronder vrijstelling van accijns op wijn, bier en andere levensmiddelen, het heb ben van een eigen kapel en het uitoefenen van eigen recht spraak. De Schotten gingen hiermee akkoord en de stapel werd weer terug naar Veere verplaatst. Daar zou ze, op een enkele onderbreking na, tot eind 1799 gevestigd blijven. In 1542 brak er oorlog uit tussen Schotland en Engeland. Frankrijk werd Schotlands bondgenoot, terwijl Karei V partij trok voor de Engelsen, waardoor er in feite een oor log tussen Holland en Schotland ontstond. De keizer wilde alle eigendommen van de Schotten in beslag nemen en de Schotten zelf gevangen zetten. Omdat in het begin van 1544 de meeste schepen in Veere nog vrij waren, werd door de regentes een bevel uitgevaar digd om ze in beslag te nemen, waartoe men in de Neder landen niet graag overging. Op 17 maart 1544 meldden enige Engelse scheepslieden aan de consul dat ze in de haven van Veere door de aldaar verblijf houdende Schotten waren overvallen en van schip en lading beroofd. Ze verzochten er bij de Nederlandse regering op aan te dringen, dat de Schotse schepen en goederen in Veere in beslag genomen zouden worden en dat daaruit een schadevergoeding zou worden gegeven. De Engelse koning eiste daarop dat alle verkeer tussen Schot land en de Nederlanden zou worden afgebroken en dat een vijftal Schotse schepen dat op weg was naar Zeeland of Frankrijk door de Nederlandse regering zou worden aangehouden. Op 1 april meldde Maria van Hongarije dat ze meer dan 150 Schotten had laten arresteren. Met toestemming van de Engelse gezant werden ze echter weer vrijgelaten. De uit de gevangenis bevrijde Schotten namen op hun reis naar Schotland een Engels schip, waardoor de Neder landse regering zich opnieuw genoodzaakt zag de Schot ten die zich nog in ons land bevonden, in hechtenis te nemen. Op 30 april 1544 schreef Maria van Schotland aan de heer van Veere dat op verschillende Schotse schepen in Veere en elders in ons land beslag was gelegd en dat andere door keizerlijke oorlogsvaartuigen op zee waren genomen. Ze verzocht Maximiliaan van Bourgondië de gezant die ze zond bij te staan en de Schotse kooplieden te helpen opdat het niet nodig mocht blijken dat zij een andere stad in plaats van Veere met hun koopwaar zouden gaan bezoeken. Op 9 april meldde de gezant aan de Raad van Hendrik VIII dat hij de heer van Veere er in de tegen woordigheid van de regentes van had beschuldigd dat hij Schotsgezind was. De regentes zou zeer streng tegen hem zijn opgetreden en deze zou hebben beloofd voortaan de Engelsen weer ter wille te zullen zijn. In mei 1544 verbood keizer Karei V aan de Schotten om in zijn landen te vertoeven en aan zijn onderdanen om met Schotland te handelen. De Schotse goederen die in Badge of the Lord Conservator. Uit: M.P. Rooseboom, The Scottish staple in the Netherlands

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2020 | | pagina 6