Nehalennia - zomer 2017 - nr. 196 dat het ordelijk verliep. De voorzanger met een assistent en verdere beoefenaars van de zangkunst zongen eerst de verzen voor. Daarna was het de beurt aan de aanwezi gen om zich te 'beoefenen in den gewonen eenvoudigen korteren zingtrant, welke er zal worden ingevoerd'. Na afloop werd meegedeeld welke psalmen men de week erna zou oefenen, zodat ieder zich erop kon voorbereiden. De bijeenkomsten werden zon succes dat zelfs broeders en zusters uit Middelburg ze kwamen bijwonen. Half januari kreeg de schoolmeester van de stadsschool een gratificatie van 20 Zeeuwse rijksdaalders om het hele jaar eenmaal in de week een uur in het Arm-, gast- en weeshuis met de kinderen en andere huisgenoten instruc tie in het zingen te geven. Slechts een klein incident deed er zich in Veere voor. Toen de schoolmeester zondags voor en na de kerkdienst zijn leerlingen in de Kleine Kerk een paar nieuwe verzen wilde aanleren, werd hem dat door enkele leden van die kerk verboden. De kerkenraad van de Nederduitsche Gemeente liet hen weten dat ze de meester 'in sijne lofwaardigen en ongehouden arbeid ter bevordering van wetenschap in den zangkunst niet werden tegengegaan, in tegendeel aangemoedigt en daardoor aangezet om zijnen wijsen van instrueren des zondags na den middags in den kleene kerk te hervatten, sonder daar door den gewonen godsdienst te mogen hinderlijk wesen'. Pas als de schooljeugd zich zou misdragen zou er ingegrepen mogen worden. Na Veere werd de nieuwe psalmberijming in Oostka- pelle, Middelburg en Vlissingen ingevoerd en daarna in de andere dorpen van Walcheren. Maar niet overal verliep het zo vlot als in Veere. In Westkapelle stuitte men op grote weerstand. Of dit nog te maken had met de onlusten die daar in de zomer van 1774 waren geweest, is niet bekend. De Staten-Generaal had toen een regiment Zwitsers naar het dorp moeten sturen om de bevolking in toom te houden. Op 11 maart 1776 besloten burgemeesters en schepenen de nieuwe psalmberijming in te voeren. Ze verzochten de predikanten de bevolking er enthousiast voor te maken en de voorzanger voor de preek enige verzen voor te laten zingen. Nadrukkelijk werd erop gewezen de nieuwe zangwijze in acht te nemen. Volgens Van Iperen hield die in: 'dat men de eerste noot lang, de middelnoten kort en wederom de laatste noot van iederen zangregel sleepende zingt; en, tusschen eiken zangregel, eene ruste houdt, om adem te scheppen, tot dat men het aanheffen van den volgenden regel, door den Voorzanger, duidelyk begint te hooren'. Op 17 maart werd het besluit vanaf de kansel voorgelezen. Toen men er een aanvang mee nam, druisten enige balda dige jongens er tegen in. Geholpen door anderen, waar onder meest dijkwerkers, begonnen ze de zangregels op te schreeuwen eer de voorzanger aanhief en rekten ze na het uitzingen lang uit. Hierdoor ontstond grote verwarring in de kerk. De zangers van de nieuwe psalmen waren al klaar, toen die van de oude nog maar op de helft waren en zetten dan snel hun hoeden op. Die van de oude dreunden daarna het vers in een slepend tempo ten einde. Op aandringen van de ambachtsheer lieten burgemees ters en schepenen op 21 juni een waarschuwing uitgaan waarin ze hun verontwaardiging over het verstoren van de diensten aan de bevolking te kennen gaven. Ze gelast ten dat niemand meer een andere zangwijze zou mogen gebruiken dan die was voorgeschreven. Wie zich daar niet aan hield zou als verstoorder van de openbare orde de inwoning in Westkapelle worden ontzegd. Twee boden, één uit Westkapelle en één uit Poppekerk, werden aangewezen om er tijdens de diensten op toe te zien dat het zingen ordelijk verliep. De namen van diegenen die op de oude wijze zongen moesten op het stadhuis worden gemeld. Na enige tijd pakte men de kleermakersbaas Zacheus op, maar omdat die een vrouw en vier kinderen had die tijdens zijn afwezigheid door het armbestuur onderhouden moesten worden, besloot men hem weer vrij te laten. Vervolgens werd de timmermans baas IJsbrand Leinse Burggraaf op het stadhuis ontbo den, die wel een vrouw had, maar geen kinderen. Men verdacht hem ervan de hand in de tegenstribbelingen te hebben gehad nadat er eerder bij hem thuis een vergade ring met verdachte personen was gehouden. Hij ontkende het ten gelaste gelegde niet en werd op 18 juni 1777 uit Westkapelle verbannen. Hij vluchtte naar Zoutelande, waar hij van meer dan honderd boeren steun kreeg. Die beraamden vervolgens een plan om hem weer naar terug Westkapelle te laten keren. Van enige rechtsgeleerden vernamen ze dat de magistraat Burggraaf niet uit het dorp had mogen zetten omdat ze geen rechtspraak in criminele zaken mocht doen, waartoe het verstoren van de openbare orde behoorde. Ze besloten dan ook de burgemeester daar op aan te spreken. Op vrijdag 23 oktober 1778 kwamen de boeren in de herberg Oranjeboom in Westkapelle bijeen, nadat ze een dag eerder bij een tabaksverkoper in de Gortstraat in Middelburg hadden afgesproken tot actie over te gaan. Uit hun midden kozen ze Isaak Verstraate en Laurens Maartense Kaland uit Westkapelle en Cornelis de Korte, Willem Wisse en Laurens Ingelse uit enkele andere dor pen, die naar het stadhuis zouden gaan om Burggraaf vrij te pleiten. Om beurt deden de Korte en Wisse het woord en vroegen burgemeester Huijbregtsen de reden waarom Burggraaf uit het dorp was verbannen. Die antwoordde dat de zaak ter beoordeling in handen van de Staten van Zeeland zou worden gelegd. Kaland, Wisse en Lous dron gen er toen bij hem op aan de resolutie in te trekken en Burggraaf onmiddellijk de vrijheid te geven om weer terug naar het dorp te mogen keren. Na het weekeinde kwamen de boeren op maandag 26 oktober weer in de Oranjeboom bijeen. Ze vroegen de gemeentebode naar het stadhuis te gaan om te informe ren of de magistraat hen al iets te melden had. De bode kwam terug met de mededeling dat ze zelf maar naar het stadhuis moesten gaan als ze meer te weten wilden komen. Lous, Verstraate en Kaland gingen daarop naar het stad huis. Ze eisten van de magistraat opnieuw dat Burggraaf

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2017 | | pagina 9