uitvoerige lijst met goederen van de tweede-keus, die zich op het kasteelterrein bevonden. De toren bevond zich toen in desolate toestand. Er worden twee verschillende daken genoemd, vermoedelijk van de toren en van een aanbouw, waarvan de ene met leien en de andere met stro moest worden hersteld. Er bevond zich een veestapel binnen de gracht: 11 koeien, een merrie, 19 ganzen en 24 zwanen. Binnen bevonden zich enkele opvallende goederen: enkele wandtapijten (één met de stal van Bethlehem en één met St. Catharina), een kroonluchter van hertengeweien, en een harp. Nieuwe eigenaar werd na enkele jaren baljuw David van Baarsdorp, die in 1468 zijn functie neerlegde, en vermoedelijk tot zijn dood in 1477 in de toren bleef wonen. Kort daarop betrok Jan van Oostende de toren. Ongetwijfeld heeft Van Baarsdorp de toren weer bewoon baar gemaakt. Jan van Oostende liet daarna vermoedelijk tal van bijgebouwen en een traptoren zetten, en voorzag het gebouw van enige opsmuk. Mogelijk geïnspireerd door de bouw van het noordtransept aan de Grote Kerk werden in zijn tijd pinakels in de gevel geplaatst. Aan Van Oostende wordt ook de bouw van de huidige met stenen gewelven voorziene kelder toegeschreven. In de bestaande toren zou kort voor of na 1500 de markante kelder zijn ingebouwd. Sindsdien duidt men het kasteel steeds aan als Slot Oostende, en verdwijnt de naam Torenborch naar de achtergrond. In zijn tijd begon de stedelijke bebouwing het kasteelterrein steeds meer te naderen. Eerder al was de oostgracht deels gedempt om er een klokkentoren te kunnen bouwen, nu werden delen van de noordgracht gedempt en voor bebouwing uitgegeven. Hierop kwam een rijtje huizen te staan aan de zuidzijde van de St. Adriaanstraat. De achtererven hiervan moesten worden voorzien van een dichte muur, zodat de privacy van het kasteelterrein gehandhaafd zou blijven. Moge lijk dat een deel van deze muur op de oude weermuur werd gebouwd. Andere delen van deze oude muur, die vermoedelijk in een kromming liep, verdwenen later als nutteloos onder het maaiveld. Om de rooilijn van de St. Adriaanstraat te volgen kreeg het kasteelterrein hier nu een rechte begrenzing. In 1526 is sprake van 'Mijnheer van Pouckes graft' die zich bevond achter een huis aan de St. Adriaanstraat (nr. 9). Dit zou kunnen betekenen dat de oude weermuur nog aan de binnenzijde van de gracht stond, en dat er tussen deze weermuur en het huis een res tant van de gracht was blijven liggen.7 Met zijn tweede vrouw Catharina van Dale kreeg Jan van Oostende een dochter Anna, die zijn bezittingen zou er ven. Zij huwde in 1526 met Jan van Poeke, een Vlaams edelman met wie zij meestentijds kasteel Tillegem bij Brugge ging bewonen. Vermoedelijk bezochten zij slechts zo nu en dan hun bezittingen in Goes en mogelijk ook Kapelle, waar in de 16de eeuw een kasteel Poucques was ge bouwd. Een rentmeester te Goes beheerde het kasteel. Het lijkt onlogisch dat er in de tijd van Anna van Oostende nog grote uitbreidingen of veranderingen aan het kasteel zijn uitgevoerd. Zij overleed als weduwe in 1573. Mogelijk vond een deel van de grote Spaanse troepenmacht, die vanaf ca. 1572 tot ca. 1576 in Goes verbleef, onderdak in het slot en de bijgebouwen. Hiernaar verwijst wellicht Slot Oostende gezien vanaf het kasteelterrein, met links paardenstallen, in de verte de voormalige kloosterkerk van het klooster van de Zwarte Zusters, later het weeshuis, tegenwoordig het Historisch Museum De Bevelanden, midden de 18de-eeuwse herberg, rechts daar van de kasteeltoren, met daarachter een latere aanbouw. Het hoge pand met de tuitgevel is de rooms-katholieke kerk die daar stond tus sen 1815-1906. Aquarel door A. Brandt, 1819. HMDB.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2017 | | pagina 8