Nehalennia voorjaar 2017 nr. 195 11 Slot Oostende staat er weer net zo fier bij als in de tijd van Jan van Oostende. Vanuit zijn graf in de Grote Kerk kan hij dit met tevredenheid bezien. Frank de klerk (1959) is medewerker bij het Gemeentearchief van Goes. Hij publiceerde in het verleden over diverse streekhistorische onderwerpen. Karei-Jan Kerckhaert (1979)is archeologisch ad viseur bij het Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband. Noten 1. C. Dekker. Een Schamele landstede. Goes 2002. Frank de Klerk. Archiefonderzoek naar ruimtelijke ontwikkelingen rondom Slot Oostende. Goes 2011. 2. W. Verschoof van der Vaart. De Berg van Troje te Borssele, gemeente Borsele: Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventarise rend veldonderzoek (geofysisch). 2015. 3. J.H. Sinke, BWZ adviseurs en architecten. Bouwhistorische interpre tatie bouwsporen Slot Oostende Goes. Middelburg 2017. Blz. 5, 6. 4. Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Uitgegeven door Antheun Janse, mmv Ingrid Biesheuvel. Den Haag 2005. RGP kleine serie 102. Blz. 314. 5. Het gebruik van spaarbogen in zowel de muren van de kelder als de weermuur vormen aanleiding te denken dat deze geen verdedigbaar karakter hadden, tenzij ze volledig onder de grond hebben gelegen. Dit is zeer onwaarschijnlijk waardoor het verdedigbare karakter in twijfel kan worden getrokken. Ook de beperkte dikte van de muren van de kasteeltoren is moeilijk te rijmen met een verdedigbare toren. 6. Latere geschiedschrijvers hebben een onuitroeibare mythe over een speciale band tussen Goes en Jacoba van Beieren in het leven geroe pen. Ook zou Jacoba aan het einde van haar leven in Slot Oostende hebben gewoond. De mythe wordt regelmatig, al honderden jaren lang en tot op dit moment, nieuw leven ingeblazen, en is feitelijk tot het immaterieel erfgoed van Goes gaan behoren. 7. GAG.RAZE. inv.nr. 1743, fol. 120r. 8. GAG. Weeskamer, inv.nr. 30w, 172v. Van de Spiegel meldt in zijn boek over de Satisfactie van Goes (1777) dat ook het Gasthuis van Goes helemaal bezet was met Spaanse soldaten. 9. GAG. Weeskamer, inv.nr. 30w, 160v. 10. GAG. Weeskamer, inv.nr. 30w, 192v. 11. GAG. Weeskamer, inv.nr. 30w, 164r. 12. RAZE.2042, blz. 77 en 78. Zie C. Dekker en J.G. Kruisheer, Het Victorinnenklooster Jeruzalem te Biezelinge, 1246-begin 17® eeuw. Odijk/Maarssen 1973. Beide auteurs menen dat de drie overgebleven nonnen in 1605 Slot Oostende verlieten, en elders in Goes een huis gingen huren. Dit op grond van een toelage voor 8 pond huur die vanaf 1605 aan overste Katarina Meskens werd uitgekeerd door de rentmeester der geestelijke goederen op Zuid-Beveland. In 1608 vond verhoging van de huur naar 10 pond plaats. Uit de boedelrekening van Van de Waarde uit 1595, één jaar na diens overlijden, blijkt dat de nonnen vermoedelijk al vanaf hun verhuizing naar het slot in ca. 1577 deze huur betaalden. Pas sinds 1605 werd deze huur gedeclareerd bij de rentmeester. De moederoverste verliet als enig overgebleven religieuze van Jeruzalem het slot en Goes in 1609, met medeneming van het kloosterarchief. Zij overleed in Antwerpen in 1612. 13. Afschrift van dit testament in GAG.RAZE.inv.nr. 2042, blz. 155. 14. GAG.RAZE.inv.nr. 1861. fol. 178r. 15. GAG.AGG. inv.nr. 257, volgnr. 212. 16. GAG.RAZE.inv.nr. 1756, fol. 34v. 17. A.J. Barth, L. van Driel, F.H. de Klerk. Kroniek van Claus. Katholiek Beveland van 1600-1738. Goes 1990. Blz. 4. 18. Kroniek van Claus, 55, 69. 19. GAG.Weeskamer, inv.nr. 2782. 20. Het grondplan van de vloer maakte duidelijk dat vloer meerdere malen is hersteld. 21. Zeeuwsche Volksalmanak 1838, blz. 126.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2017 | | pagina 13