Restant van de moerbeiboom op het kasteelterrein, gravure door A. Dillens, ca. 1870. GAG.HTA. 'altijt suyver ende schoon' zouden houden. Dat onderhoud betrof het hele riool, 'te weten van de kelder van 't slot tot aen stadtsriole voornoemt'.14 Het riool van het slot werd vermoedelijk al ruim vóór het dempen van de westgracht, aan het begin van de 17de eeuw, aangelegd. Het sloot aan op het stadsriool, een gemetseld kanaal dat zich in de Wijngaardstraat bevond en naar de Westvest liep. Blijkbaar had men van oudsher veel last van grondwater in de kelder, want al kort na het aanleggen van deze gewelfde ruimte moest de vloer tot ca. 1.20 m worden opgehoogd. De beide pilaarvoeten die eeuwenlang onzichtbaar waren, vertonen totaal geen sporen van slijtage. Met de recente restauratie is de originele vloer op de oorspronkelijke diepte teruggevonden. Zowel het pand noordelijk van de gang/riool, huisnummer 26, als het pand zuidelijk hier van, huisnummer 28, hebben eeuwenlang bijzonder veel last van grondwater gehad. Eigenaar G.M. den Herder van nummer 28 verzocht bijvoorbeeld in 1862 vergunning om zijn huis te mogen draineren met het enige doel het droogmaken van de woning.15 Ook in de slotkelder, zelfs met de opgehoogde vloer, bleef het grondwater eeuwen lang voor problemen zorgen. Peckius was lid van het St. Adriaansgilde van de kolve- niers, die in 1617 nog niet over een eigen schuttershof beschikten. Dit zou enkele jaren later aan de Wijngaard straat tegenover de St. Adriaanstraat worden gebouwd. In 1617 nodigde hij zijn mede-schutters en hun vrouwen in zijn huis uit voor het driedaagse jaarfeest van de kolve- niers. Het slot stond drie dagen bol van feestmaaltijden, drinkgelagen, schietwedstrijden, en heel bijzonder voor de vrouwen: een wedstrijd zwaanknuppelen. Geheel volgens de regels der gastvrijheid was het natuurlijk de vrouw van Peckius Levina Marinusdochter, mede eigenaar van het slot, die deze wedstrijd won en zich voor drie dagen koningin van het feest mocht noemen. Enkele jaren later verliet Peckius Goes. Nadat Boudewijn van de Waarde op het fort IJzendijke was gestorven in 1618 werd zijn broer Marinus van de Waarde de nieuwe eigenaar van slot Oostende. Hij overleed op zijn beurt in 1632. Zijn weduwe Levina Cooper bleef hier nog wonen tot 1635, waarna Pieter Oostdijck het slot voor zijn dochter Geer- truyd Oostdijck kocht van de vier verweesde dochters Van de Waarde. Bepalingen in de verkoopakte uit 1635 zijn interessant: een huys met sijn opper- en de neerhoff genaemt het slot ofte huys van Oostende'. Met de opperhof bedoelde men het centrale deel van het kasteelterrein, dat van oudsher het hoogste was gelegen. De neerhof was het naar de Wijngaardstraat aflopende terrein waar de 'nieuwe huysen getimmert op den grond van de vijver in den neerhoff' stonden. Het hoogteverschil tussen beide delen bedraagt ook thans nog zeker anderhalve meter. De vijver in de neerhof was een restant van de westgracht. De nieuwe eigenaar van het slot verplichtte zich ertoe om een steen met het familiewapen van Van de Waarde, die zich boven de toegangspoort aan de Singelstraat bevond, tot één jaar en zes weken na het overlijden van Levina Cooper te laten hangen.16 Enkele jaren bewoonde Geertruyd Oostdijck het slot met haar man Willem Ooms. Na Ooms overlijden in 1639 huwde Geertruyd in 1644 met de jurist mr. Adriaen van der Goes. Ook de familie Van der Goes bleef rooms- katholiek, en verleende op allerlei manieren steun aan de Goese parochie. Volgens de 'Kroniek van Claus', een geschrift over de rooms-katholieken op Zuid-Beveland in de 17de en de 18de eeuw, woonde een priester uit Utrecht geruime tijd in het slot.17 Inmiddels was pal naast het slot aan de zuidzijde in het vroegere woonhuis van kunst-

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2017 | | pagina 10