Voormalige 'Husterknupp' (Frimmersdorf, D.). Fase 2: 'kern-
motte' met neerhof, beide omgracht, eerste helft 11 de eeuw
(Flernnbrodt 1958).
of cartografische bronnen. Hiervan werden er voor beide
onderzoeksgebieden samen in totaal zon twintig archeo
logisch onderzocht.34 Voor het historische graafschap
Vlaanderen als geheel zouden er ook nog de (onvolledig
geïnventariseerde) exemplaren uit grote delen van de de
partementen Nord en Pas-de-Calais35 bijgerekend moeten
worden.
Een recente beschouwing leert dat de Vlaamse motte-
bouw in het algemeen startte omstreeks 1050 en eindigde
tegen het einde van de twaalfde eeuw.36 Dat geeft dus geen
of weinig overlap met de Zeeuwse 'hoge bergen' die, zoals
eerder gesteld, pas na 1150 aan hun hoge vlucht begonnen
en zich met hun bakstenen opbouw vooral manifesteerden
in de dertiende eeuw. Het verschil in politieke situatie zal
hier debet aan zijn. Het enigszins vrijgevochten Zeeland
van de ambachtsheren tegenover de (ondanks enkele
crisissituaties) sterke machtspositie van de Vlaamse graaf
binnen zijn feitelijke graafschap.
Maar misschien is er voor de periode van de Zeeuwse
'kernheuvels' wel een vruchtbare vergelijking te vin
den? Van 1012 tot circa 1130 moet de Vlaamse greep op
Zeeland Bewestenschelde immers groter zijn geweest dan
daarna.
Zoekend naar Vlaamse 'kernheuvels' of'kernmot-
tes' komen we uit in Werken (West-Vlaanderen). Hier
vonden van 1983 tot 1993 opgravingen plaats in een nog
bestaand motte-complex, de 'Hoge Andjoen' genoemd.37
Het uitgangspunt bleek een tweeledige laat-Karolingische
site te zijn (850-950), waarvan de licht verhoogde neer
hof met palissade later de dorpskerk ging dragen. Op het
naastliggende terrein ontstond de feitelijke motte in een
aantal etappes. De eerste ophogingsfase ging tot 2,5 meter
hoog en wordt gedateerd in het laatste kwart van de tiende
eeuw. Een palissade versterkte de platformrand, waarte
gen aan de binnenzijde een houtbouw van 9 bij 14 meter
stond. Deze 'kernmotte' wordt "experimenteel" genoemd
als zijnde nog geen echte motte, maar dat is natuurlijk een
kwalificatie achteraf en doet geen recht aan wat de bouwer
er mee bedoeld moet hebben. Een volgende ophoging van
omstreeks 1050 ging tot 5 meter. Ook hier een palissade
op de bovenrand en verder een opmerkelijk droog grachtje
net daaronder op de helling. In de loop van de twaalfde
eeuw zou de motte (met een omgrachting van 20 meter
breed) nog verder verhoogd worden tot minimaal 7 meter
en zou deze mogelijk een steenbouw hebben gedragen.
De stratigrafie in Werken toont dus een duidelijk gefaseer
de ophoging die reeds als relatief bescheiden 'kernmotte'
een vorm van versterking liet zien. Redenerend vanuit
een strikt militaire functie voor een 'echte' motte (ideali
ter geacht tenminste 3 meter hoog te zijn) durft men aan
dit 'experiment' uit de late tiende eeuw geen algemene
betekenis toe te kennen of er een van de eerste Vlaamse
3 Vereenvoudigde doorsnede door het opperhof. 1. De vroeg-middeleeuwse bodem. 2. De kernmotte met haar loopvlak (3)
en standgreppel van de palissade. 4. De tweede heuvel met verdedigingsgracht (6) en paalkuil van de palissade (5). 7. De derde
motte-ophoging.
De 'Floge Andjoen' te Werken West-Vlaanderen): interpretatie profiel (De Meulemeester Vanthournout 1986,107).