De Zeeuwse motte-burchten in een nationale en
internationale context
Nehalennia zomer 2015
nr. 188
S.A.J.J. (Bas) Aarts
Het gaat daarbij om een kasteeltype dat uiterst populair
werd tussen 1000 en 1250. In de regel bestond het uit een
kunstmatig opgeworpen heuvel (de motte) als hoofd
burcht en een (al of niet enigszins verhoogde) voorburcht.
Op deze laatste waren bewoning en dienstgebouwen
geconcentreerd. De motte droeg meestal een torenachtige
constructie, diende als laatste toevluchtsoord en straalde
tot ver in de omtrek de macht en status van de bouwheer
uit. Bij het 'klassieke' ideaaltype van de motte-burcht
waren beide elementen (hoofdburcht en voorburcht)
omgracht en tegelijk ook van elkaar gescheiden door een
tussengracht, zodat als grondplan een soort achtvorm
ontstond. In de elfde en twaalfde eeuw zal op de motte
(en de voorburcht) houtbouw overheerst hebben. Eind
twaalfde eeuw zal met het gebruik van natuursteen en
vanaf 1200 met baksteen een periode van verstening zijn
ingetreden.3
Recent onderzoek maakt duidelijk dat het 'ideaaltype'
motte-burcht natuurlijk niet zomaar uit de lucht kwam
vallen. Dit was het resultaat van een evolutionair proces
vanuit de tiende eeuw, waarin afhankelijk van het beschik
bare landschap geëxperimenteerd werd met verschillende
motte-vormen. Hierbij ging het met name om de relatie
tussen motte en voorburcht en de plaatsing van de motte
in de burchtconfiguratie als zodanig.4
In de Zeeuwse context heten de mottes dus 'werven' (van
'opwerpen/verhogen') of 'bergen'.5 Het Franse 'motte' had
wel Vlaanderen bereikt ('mote' of'mot'), maar is (in de
Middeleeuwen) meer noordelijk nooit echt doorgedron
gen.
Het (beperkte) archeologisch onderzoek van de Zeeuwse
'werven' of 'hoge bergen' heeft, met het op verschil
lende locaties aantreffen van baksteenpuin en gedempte
grachten, het kasteel- (en motte-)karakter van deze sites
kunnen bevestigen. Hoe die opbouw er dan precies heeft
uitgezien, is echter nergens goed in beeld gekomen. Van
de kasteelberg in Borssele bestaat enigszins een indruk,
maar deze motte neemt tegelijk een uitzonderingspositie
in. Zowel vanwege de hoge status van haar bezitters, als
vanwege de opmerkelijke ingreep in de dertiende eeuw
om de hoogte vrij steil af te steken en te omringen met
een bakstenen ringmuur met steunberen aan de bui
tenzijde voor een kennelijk wat verlaagd platform met
binnenbebouwing.6 De indruk bestaat dat de meeste
Zeeuwse mottes vrij bescheiden houten of bakstenen
torentjes zullen hebben gedragen. Zelfs een omgrachte
voorburcht (voorhof of neerhof) was niet altijd aanwe
zig.7 Desalniettemin bezitten de kasteelwerven typische
eigen kenmerken, die om een nadere beschouwing
vragen.
Wanneer we namelijk de Zeeuwse motte-burchten tegen
een algemeen Nederlandse of zelfs meer internationale
achtergrond plaatsen, dan vallen er vanuit de Zeeuwse
'bergen' bezien wel enkele notities te maken met betrek
king tot verspreiding, ouderdom en de 'kernheuvels'.
De verspreiding
In Zeeland vinden we momenteel nog 38 zogeheten
'vliedbergen'.8 Op een enkele 'lustberg' als St. Jan ten
Heere (Aagtekerke)9 na, zullen de meeste wel een ver
leden als motte-burcht hebben gekend. Op basis van
historische, archeologische en topografische gegevens
kan berekend worden dat Zeeland er oorspronkelijk wel
200 geteld kan hebben.10 Zetten we dit af tegen het aantal
nog bestaande en verdwenen mottes in Nederland als
geheel, dan springt Zeeland er duidelijk uit. Zowel wat
betreft het totaal aan ooit aanwezige motte-burchten
als het aantal nu nog aanwezige restanten. De enige
provincie die de vergelijking aankan is Friesland, waar
er in het verleden ook zo'n 200 geweest moeten zijn.
Hiervan is er echter nog maar een viertal over (Menal-
dum, Jellummer-Noordburen, Sexbierum en Oosterend
11
Dat nagenoeg alle Zeeuwse'vliedbergen'of'hoge bergen'middeleeuwse motte-burchten waren, is intussen wel een
algemeen aanvaard gegeven.1 Het historisch onderzoek heeft hen geïdentificeerd als de in het verdrag tussen Holland en
Vlaanderen uit 1167 vermelde munitiones ('versterkingen') en deze op zich nog neutrale term nader kunnen duiden met
behulp van de in 1256-1258 vastgelegde Keur voor Zeeland van Floris de Voogd. Daarbij geeft de Nederlandse vertaling
van dit begrip werven en de Franse (nog duidelijker) mottes.2
'Ideaaltypische' motte-burcht uit de elfde/twaalfde eeuw. Ma
quette C. Willems (foto auteur).