Aflevering 173 herfst 2011
(met alle mogelijke Zeeuwse varianten van de aa) voor de tandem. Dat er
enkel standaardtaalwoorden zijn voor de fiets is ook niet helemaal correct.
We hebben bijvoorbeeld sliklap opgetekend. Er is ook deureloper voor de
fiets waarbij de trappers verder draaien, ook als je stopt met trappen. En
een heleboel woorden worden ook duidelijk op zijn Zeeuws uitgesproken,
zoals blijkt uit belle, lampe, uurke, velge, deurtrapper en deurloper. Een
typische Zeeuwse uitspraak horen we ook in het woord ketting dat in
Zeeland kittink is. Die uitspraak horen we ook in het woord kittinkkasse. Er
is ook wel eens variatie in de Zeeuwse dialecten: naast de spèèken heb je
ook speeëken.
Typisch voor het Nederlands (en hier dus ook in Zeeland) is het gebruik van
Engelse termen voor de fiets en zijn onderdelen. We noteerden voor Zeeland
reesfiets, friewielen en carbidlampe.
Dat er in Vlaanderen zoveel Franse woorden zijn, heeft ook te maken met
de ontstaansgeschiedenis van de fiets. Alles rond de fiets was immers
in het Frans. In Frankrijk ontstond de eerste fiets en waren er ook de
eerste fietswedstrijden. In België waren de eerste vakbladen in het Frans
geschreven. Via die vakbladen zijn de Franse wielertermen ingeburgerd
geraakt in onze dialecten via de fietsenhandelaren.
Dat niet alles in de Vlaamse dialecten Frans is, maar er ook wel eigen
woorden zijn ontstaan, zien we bijvoorbeeld bij woorden als snelbinder,
trapper, tert en katoog. Vlaanderen ontsnapt ook niet aan de import uit de
standaardtaal. Op de kaarten van fiets en stuur is duidelijk dat woorden
als fiets en stuur meer en meer ingeburgerd raken in Vlaanderen. Het
werkwoord fietsen is stilaan algemeen in gebruik, men zegt niet meer dat
men met de velo gaat rijden. De oorzaak is ook hier weer dat er eigenlijk
geen werkwoord veloën bestaat.
In het schema is de Engelse en Franse invloed aangegeven. Engelse woorden
staan cursief, Franse staan vet.
Uitsmijter: wielrennen
Een fiets is uiteraard ook het instrument dat bij het wielrennen gebruikt
wordt. We eindigen daarom kort met enkele verschillen tussen Nederland
en België in de wielertaal. Verder onderzoek in Zeeland moet aantonen of
Zeeland hier net zoals bij de namen voor de fietsonderdelen aanleunt bij het
noorden of soms toch aanhaakt bij het zuiden.
Iemand die zich met wielrennen bezighoudt, heet in Nederland een renner,
in Vlaanderen een coureur. Een renner gaat in Vlaanderen koersen. Dit
werkwoord is ook in Zeeland bekend. Koersen heet in Vlaanderen ook
rijden. Als je iemand vraagt wat zijn zoon doet, dan kan die antwoorden: "hij
koerst". Als je echter naar zijn resultaten vraagt, zal het antwoord "hij rijdt
goed" zijn en niet "hij koerst goed". Een wielerbaan is in Vlaanderen een piste
en de baanrenners heten er pistiers.
Amateurwielrenners heten in Nederland amateurs. In Vlaanderen was de
officiële benaming heel lang liefhebbers. Vlamingen hebben als het ware een
liefde-haatverhouding met het Frans. Als er een Frans woord binnensijpelt,
probeert men toch de eigen taal voorop te plaatsen en zo werd liefhebber
geboren als purisme. De jongste wielrenners heten in Nederland de
nieuwelingen, in Vlaanderen zijn dat de beginnelingen. Of er in Zeeland ook
uitdrukkingen als het gat toerijden of de man met de hamer tegenkomen
bestaan, moet dus blijken uit nader onderzoek.