20 m
Van sliklap tot zjante. Vlaamse en Zeeuwse
namen voor de fiets en zijn onderdelen
Veronique De Tier en Johan Taeldeman*
Inleiding
De Zeeuwse dialectdag op 16 oktober 2010 stond in het jaar van de fiets
helemaal in het teken van de fiets. Een fiets heeft heel wat onderdelen en
die krijgen allemaal een naam, ook in de Zeeuwse dialecten. Daarom werd
ons gevraagd om over de Zeeuwse benamingen van de fiets iets te vertellen
op de dialectdag. Vlaanderen heeft de beste renners, maar de Nederlanders
en dus ook de Zeeuwen hebben de mooiste fietspaden. Beiden hebben
dus wel iets met fietsen. In wat volgt zoeken we naar de verschillen en
de gelijkenissen tussen Vlaanderen en Zeeland voor enkele benamingen
voor de fiets en zijn onderdelen. We bespreken de woorden vanuit een
contrastief standpunt Zeeland/Vlaanderen. De erbij horende dialectkaarten
visualiseren duidelijk hoe die verhoudingen zijn. Wat vooral opvalt is dat
Vlaanderen heel wat Franse termen gebruikt in tegenstelling tot Zeeland.
Voor de onderdelen van de fiets heeft Zeeland vooral leentjebuur gespeeld
bij het Algemeen Nederlands. Deze woorden worden uiteraard wel op
zijn Zeeuws uitgesproken, zoals zal blijken. Dit contrast zal als een rode
draad doorheen het hele verhaal lopen. Dat blijkt ook uit het schematisch
overzicht van de besproken woorden. We baseren ons voor dit artikel
op een vragenlijst die in 1991 in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen werd
verspreid door het Woordenboek van de Vlaamse dialecten en we hebben de
gegevens aangevuld met een enquête die naar aanleiding van het jaar van
de fiets en van de dialectdag in 2010 werd rondgestuurd in Zeeland door de
Zeeuwse Dialect Vereniging.
Benamingen voor de fiets
De fiets heet in Zeeland, althans op de Zeeuwse eilanden, overal fiets
(zie kaart 1). Zich voortbewegen op een fiets is fietsen, maar dat wordt
wel eens op zijn Zeeuws uitgesproken als flessen of flesten. Eenzelfde
Aflevering 173 herfst 2011
kaart 1: nets
kaart 2: bakfiets
bakfiets
triporteur