Aflevering 172 zomer 2011
In de regioboeken vinden we ongeveer dezelfde informatie. Er worden
wel nog enkele andere namen opgegeven die we niet in het WZD in deze
betekenis hebben gevonden. Op Goeree wordt ook nog akkermannetje of
wipstaartje (uitgesproken als wupstaertjej opgegeven, op Schouwen wordt
niet boonzaaier maar boonzager böönzaegertjegenoteerd. In Nehalennia
vinden we ook nog akkermannetje voor het Land van Hulst en het Land van
Axel.
Uiteraard komt ook de standaardtaalbenaming kwikstaartje vaak voor.
Het WVD geeft ook nog grijze kwik en grijze paardewachter in Heikant,
hageschijter in Groede', paardestaartje (samensmelting van paardewachter
en wipstaartjein Aardenburg en witte kwikstaart of wit kwikstaartje in
Zeeuws-Vlaanderen.
De etymologie van de meeste van deze benamingen is niet zo moeilijk. Het
standaardtalige kwikstaartje of wip- en wupstaertje verwijzen naar de lange
staart van de vogel, die voortdurend op en neer gaat. Dat kwikstaartjes
graag op weiden en akkers (vooral als er net geploegd is, vanwege de vele
wormen die dan boven komen) rondlopen, komt duidelijk tot uiting in
akkermannetjemaar ook in paarde- en koeiewachtertje. Wachten betekent
hier 'hoeden'. Zoals een herder zijn kudde schapen hoedt, zo hoedt het
vogeltje ook de paarden en de koeien in de weide. In West-Vlaanderen
wordt het vogeltje ook wel eens schaapherder genoemd. Ze lopen immers
tussen de dieren door en pikken insecten op die op de uitwerpselen van
deze dieren zitten. Een koewachter was ook in sommige Zeeuwse dialecten
de knecht die de wacht moest houden bij de koeien.
Ook boonzaaiertje hoort in dit rijtje thuis. Als de boer op de akker aan het
werk is, helpt dit vogeltje als het ware met bonen zaaien, of zo lijkt het
toch, door het op en neer gaan van het kopje en het staartje. Boonzager
dat vermeld is in het regioboek moeten we als een volksetymologische
vervorming beschouwen. De dialectspreker herkent het woord zaaier niet
en vervangt het woord door een ander woord dat hij wel kent, in dit geval
zager.
De etymologie van blauwlentertje is minder duidelijk. Volgens Blok verwijst
blauw naar de blauwgrijze rug. Lentertje zou kunnen betrekking hebben
op een Frans woord lanterner 'lanterfanten', maar volgens een andere
opvatting is lentertje ontleend aan lente in de vroegere betekenis van 'lang',
dat dan weer zou verwijzen naar de staart. Deze etymologie is echter niet
zeker. Ook sliklopertje en oeverlopertje verwijzen naar het heen en weer
lopen op het slik of op de oever.
Het kwikstaartje is duidelijk een vogel die dialectsprekers aanzet tot heel
wat verschillende benamingen. Het zou mooi zijn om hiervan eens een
mooie overzichtskaart te maken voor het hele Nederlandse taalgebied.
4. Stekelverke
Het woord stekelverke viel me vorige keer al op toen ik mijn artikel aan
het schrijven was, omdat het eigenlijk een rare naam is voor een plant. De
heer Rosmolen liet weten dat met het woord stekelverke ook in Schouwen
meestal een egel bedoeld wordt, maar dat als er een doornappel mee wordt