28 Aflevering 172 zomer 2011
geeft ze Bist wel goud deeg'goed in orde'. Als bijwoord van graad komt
het in Groningen en Friesland voor. De grondbetekenis van het Zeeuwse
adjectief dege is 'volwassen' en dat staat - zo zegt Ghijsen - dus zeer dicht
bij het Middelnederlandse substantief 'aanwas' en bij het werkwoord (ge)
dijen 'goed groeien'. Een Middelnederlands adjectief deghe is volgens haar
niet opgetekend.
In het WZD vinden we drie betekenissen voor dege: 1. Volwassen; 2. Kloek
en 3. Trots. Dat zijn ook de drie betekenissen die H. Ghijsen in haar lezing
toelicht.
Het woord is ook bekend in van degendat 'in orde, netjes' betekent. In
Groede kan je iets van deges leggen 'netjes leggen, zoals het hoort'. Wè
van dege(n) betekent wel degelijk, wel zeker, inderdaad. Als je ergens heel
zeker van bent kun je zeggen Die.n ei't gedae, wè van dege "wel wis en
zeker'. Als iets waar is, zegt men 't Is van deges, van degens waer, waor of
- en dan alleen in Schouwen van deger: Sch. (Zr.; No.). Als iemand nog niet
helemaal hersteld is, zeggen ze in het Land van Axel Ie is nog nie van dege
beter.
En hierbij past dan ook ons half van dege (aolfvan deger) uit de lijst. Als
iets maar half is, dan is het niet in orde, dan is het maar voor de helft in
orde. Die uitdrukking staat niet in het WZD, maar wel in het supplement. Bij
dege, deeg vinden we daar de uitdrukking 't is mè(r), ma(r), mao(r) 'alf van
deeg(e(g)edae(ngedaon: het is niet goed afgewerkt, hier gegeven voor
de Bevelanden. Een werk dat maar aolf van deger gedaan is, betekent dus -
zoals Goemans in het lijstje noteert - dat het maar half en half uitgevoerd
is, met de Franse slag.
Samenstellingen met dege in de grondbetekenis 'volwassen' zijn in
het Zeeuws onder andere mannendege, ventersdege vintersdegeen
vrouwendege. Mannendege en vrouwendege gaan terug op een vorm man-
en-dege of vrouw-en-dege. Ventersdege is jonger en gevormd naar analogie
van mannendege. De woorden betekenen 'volwassen'. Deze woorden zijn
ondertussen misschien wel verouderd, maar wellicht nog hier en daar
bekend.
3. Boonzaoiertje
De witte kwikstaart wordt in Schouwen boonzaaiertje genoemd
(uitgesproken als boanzoaiertjé). In de rest van Zeeland vinden we vooral
koeie- en paardewachtertje (met uiteraard verschillende uitspraak in de
diverse regio's waar het voorkomt). Het WZD geeft paerewachtertje en
koeiewachtertje verspreid over heel Zeeland. Blauwlentertje komt voor op
Walcheren en Noord-Beveland. Boonzaaiertje (het woord dat in onze lijst
staat opgetekend als boanzoaiertjé) komt enkel op Schouwen-Duiveland
voor volgens het WZD. Als naam voor een mand is het wel bekend in Zuid-
Beveland en in West-Zeeuws-Vlaanderen. In het Supplement staat nog
wipstaartje (wip- en wupstaertjé). Een andere naam die we aantreffen voor
de kwikstaart is sliklopertje (slikloapertjé). Deze naam komt vooral voor in
Goeree-Overflakkee, Schouwen en Tholen. In Sint-Maartensdijk wordt ook
oeverlopertje oeverloapertjeopgegeven.2