Aflevering 171 voorjaar 2011 fiete - nuf. filijnig - venijnig. groas - trotsch. Ned. grootsch. grieten - eendenkroos. ival en ivallig - Men zegt van iemand, die door den aard van zijn beroep of anderszins veel van weêr en wind te lijden heeft: i liedt veel ival, en een werk, dat men in de buitenlucht, blootgesteld aan regen, kou, enz. moet verrichten is: een ivallig werk. jakken - beteekent le. onophoudelijk heen en weer loopen, zaneken, en 2e. onverstandig hard rijden. Vgl. jakkeren en afjakkeren. kachel - veulen. kankerblomme - papaver. Het volk gelooft, dat iemand die een papaver in den mond neemt, de kanker krijgt. kerbies - gevlochten mandje. - Anders vrij algemeen voor tasch met ooren. kevie - groote, van teenen gevlochten stolp, die over de melkemmers gezet wordt. - Ook mned. Vgl. Hgd. Kafig. kippe - ouderwetsche hoed, die het hoofd nauw omsluit. - In Twenthe Kipse pet. kippelachtig - wankelend, bijv. de taefel staet kippelachtig de tafel staat niet vast op zijn pooten. kleeuwstok - polsstok. klien - kleine deur, die in een grootere aangebracht is. - Anders algemeen klinket (van klink?) kniep - zakmes. Vgl. knijf Eng. knife. kossemisse - Kerstfeest. korrewaegen - kruiwagen. Vgl. kar, Zaansch korri lage kleine rolwagen. krunote - notemuskaat. N.-Holl. kruinoot. lichte - long van een varken. line en loeie. - Onder line verstaat men de teugels, waarmede het paard bestuurd wordt als het voor den wagen staat, en onder loeie de korte teugels, die een ruiter gebruikt, mart - kermis; d.i. markt. mendeuren - groote deuren voor een dorschvloer. muzzeken - onophoudelijk lichte pijn of onaangenaam gevoel veroorzaken. Iemand, die bijv. aan rheumatiek in de beenen lijdt, zegt: 't zit me in de beenen te muzzeken-, iemand, die verkouden is, en voortdurend een prikkeling tot hoesten in de keel gevoelt, zegt: et zit men in de kele te muzzeken. nisten - kuren, nukken. opperel - schuine oprit tegen een dijk. ostie - hofstede. oeneer - wanneer. ommekappele - omkantelen. Vgl. kippelachtig-, Z.-Bev. omkappen, een omkappertje abortes. onstrant - onbeschaamd, brutaal; anders astrant van fr. assurant. pertaol - trotsch. perwet - kar met drie wielen. pitaek - puthaak, haak, dien de polderwerkers gebruiken, pitketel - aker. poelspil - lottospel. poel op nieuwe reke - geheel van voor af aan beginnen met iets. Men

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2011 | | pagina 25