4
Aflevering 170 winter 2010
op de Markt in 1477 als zodanig dienst heeft gedaan. Daarna werd het als
woonhuis in gebruik genomen. In de 'Tegenwoordige staat der Vereenigde
Nederlanden', uitgegeven door Isaac Tirion in 1753, lezen we erover: 'Men
wil dat het eerste stadhuis van Veere in de Kerkstraat gestaan hebbe, alwaar
thans nog een huis met een toorentje staat'. Het torentje is inmiddels reeds
lang geleden gesloopt en het huis bestaat nu uit een kelder, een opkamer
en een zolder. De drie afzonderlijke toegangen tot deze ruimten bevinden
zich achter elkaar in de gang van het Godshuis. De kelder is circa twee
meter korter dan het erop staande gebouw en heeft een Middeleeuws
kruisgewelf met in het midden een vierkante steunkolom. Gezien de
ligging van de kelder bevonden pui en ingang zich waarschijnlijk aan de
rechterzijde.
Bouwgeschiedenis stadhuis
Omdat de oudste stadsrekeningen van Veere bij de brand op 17 mei 1940
in Middelburg verloren zijn gegaan, zijn we voor wat betreft de bouw van
het eerste stadhuis aangewezen op de aantekeningen die archivaris J.W.
Perrels in zijn artikel 'Het voormalige Stadhuis te Veere (1403-1474)' in 1925
in de Middelburgsche Courant heeft gepubliceerd. Hierin noemt hij als
bouwmeesters Louwreys en Simon Reijgherssoon, gezien het patroniem
waarschijnlijk broers, die er zo'n 2!4> jaar aan hebben gewerkt. Samen met
de knecht van Simon ontvingen ze aan werkloon 4 pond 5 schellingen IV/i
gr. Vlaams. De benodigde steen was door Louwreys samen met de smid Jan
Eijnoudssoon in Zuid-Beveland gekocht en werd in partijen per schip naar
Veere getransporteerd. In een van de betreffende posten wordt de naam
Wolfaartsdijk genoemd. In totaal zijn in het stadhuis zo'n 80.000 stenen
verwerkt. De benodigde kalk voor het bereiden van de metselspecie kwam
uit Goes. Balken zijn gekocht bij Jan van Schellacht, 30 dubbele sparren
voor de dakconstructie bij Simon Reijgherssoon en 8 wagenschotten voor
het maken van deuren bij meester Jan Hugen. Spijkers en ander ijzerwerk
werd door de plaatselijke smeden geleverd, waaronder Jan Eijnoudssoon
op de Markt. Bij mr. Bane in Middelburg kocht men 20 voet glas voor de
voorzijde en 12 voet glas die 'staen voorde scoorsteen beneden', zodat het
stadhuis aan twee zijden lichtvensters moet hebben gehad. Perrels noemt
het opmerkelijk dat als dakbedekking zowel stro, pannen als leien werden
gebruikt. In het stadhuis werd door Louwreys Reijgherssoon, die niet alleen
metselaar was, maar ook het timmervak verstond, een kast getimmerd,
waarvoor Heijne Bane uit Middelburg het hout leverde. De zadeldaktoren
was geheel van hout en gedekt met leien. Hierin leverde Jan Drake een
uurwerk en een onbekende Vlaamse klokkengieter goot ter plekke een
uurklok.11 Volgens berekeningen van Perrels kwamen de totale kosten
van de bouw van het stadhuis uit op 75 pond 12 schelling 8V2 groot en 9
miten Vlaams. In 1450 vond een grote verbouwing plaats waarbij 2 nieuwe
kozijnen werden geplaatst en de pui vernieuwd. Tien jaar later bracht
men voor het eerst aan de buitenzijde van de toren een wijzerplaat aan
en leverde 'Jooskis de beijldevaerwer' een schouwstuk en een schilderij
voorstellende het laatste oordeel. Het laatste kon door het sluiten van een
gordijn aan het zicht worden onttrokken.12 Tot slot kocht het stadsbestuur
voor het stadhuis in januari 1468 zes essen stoelen die met ijzeren banden
werden beslagen.13