Aflevering 170 winter 2010
De wafeltjes heten in de buurt van Cadzand (WNT) ook sintemèrtwaofels. De
diensttijd van de protestantse knechten eindigde immers op 11 november,
op Sint-Maarten, en op 12 november kregen ze hun fööie 'afscheidsmaal'.
Bij katholieke boeren eindigde de diensttijd op 1 december, op looidag (Sint
Elooi).
Bestellen - opgetekend in heel Zeeland - zijn grote, meestal met anijs
gekruide beschuiten of koeken, die in melkpap - bestellenpap - gegeten
kunnen worden. In het Land van Axel en het Land van Hulst noemt men
ze mastellen. Deze bestellen worden onder andere aan kraamvrouwen
gegeven. Mastellen zijn in andere plaatsen ook ronde broodjes of koeken
van tarwebloem, soms met boter, kaneel, suiker, anijs enz. gebakken en met
een kuiltje in het midden. Bij Kiliaan staat morstedemorstelleken; Ook De
Bo kent mostelle naast mastelle. Mastel zou ontleend zijn aan het Oudfranse
waste!een bijvorm van gastelnu gateau, waarvan de oorsprong niet met
zekerheid bekend is (ook het Middelhoogduits heeft wastel en gastel; het
Eng. wastel-bread)Dit woord moet in het Nederlands zijn overgenomen
met een w; De overgang van w tot m laat zich vrij gemakkelijk verklaren.
In Noord-Nederland ging de m verder over tot b, vandaar bestel. De vorm
mastel is nu nagenoeg alleen in Zuid-Nederland in gebruik.
In Hulst en het Land van Hulst hebben ze iets vergelijkbaars.
Boerebeschuiten zijn kleine ronde broodjes van één decimeter doorsnede
met anijszaad. De broodjes werden in 4 of 5 sneetjes gesneden en gegeten
met boter en bruine basterdsuiker. Een aantal werd bewaard in een blik tot
ze keihard waren; dan werden ze gesneden, in warm water geweekt en op
dezelfde manier gegeten; men noemde het wêêksel en het werd als lekkernij
aangeboden aan bezoeksters op kraamvisite.
in het Land van Axel eten ze ook ovekoeken of opvliegers. Dat zijn grote
ronde schijven van twintig centimeter doorsnede en wel een halve
centimeter dik van brooddeeg dat goed uitgekneed is. Het wordt in de
oven gebakken en horizontaal doorgesneden en van binnen besmeerd met
boerenboter en bruine suiker en dan warm gegeten. Elders worden deze
ovenkoeken opblazers, opblaasders of ovenblazers genoemd.
Op Walcheren, Zuid-Beveland en Schouwen heten dergelijke koeken
laoikoeken, uitgesproken als laoikoeken. Het zijn ovenkoeken van lapjes
brooddeeg gebakken, die warm gegeten worden met boter en suiker of
stroop. Oorspronkelijk werden laoikoeken of opblaezers gebakken van
lapjes deeg die voor het bakken van plaatbrood in de oven werden gelegd
om te weten of deze de goede hitte had. Laai kennen we in het Nederlands
nog van in lichterlaaie staan. De betekenis van laai is 'flakkerende vlam', of
als adjectief 'vlammend, heftig brandend'.
Verder zijn dergelijke ovenkoeken op Walcheren nog bekend als kniesder,
dat misschien afgeleid is van kniester, dat zelf van kliester is afgeleid (en dus
vernoemd is naar de ronde vorm) en struve in Schouwen-Duiveland. In het
laatste woord herkennen we struif dat nu nog gebruikt wordt in eierstruif
voor een omelet. Het WNT geeft een betekenis die verwant kan zijn aan dit
Schouwse struve"7) In Antw.: zeer dikke pannekoek, van bloem gebakken:
men bakt eerst een pannekoek en giet er weer beslag op enz., totdat men
een zeer dikken koek bekomt (CORN.-VERVL.). In Friesl. is strou een „spijs