Aflevering 169 najaar 2010 machtsverhoudingen binnen het nieuwe samenwerkingsverband, b.v. de verdeling van het aandelenkapitaal. De derde variant kan gezien worden als de meest vergaande vorm van b.: de bestaande onderneming wordt overgenomen door de buitenlandse firma en verliest daarbij zijn zelfstandigheid. In de provincie Zeeland zijn deze drie varianten vertegenwoordigd in resp. de Amerikaanse bedrijven Dow Chemical, LambWeston en Cargill. Dow Chemical: 'greenfield investment' In de loop van 1952 vatte bij de directie van het Amerikaanse chemiebedrijf Dow Chemical de idee post, dat het aantrekkelijk zou kunnen zijn in Europa een bruggenhoofd te bouwen om zich op die manier toegang te verschaffen tot een nieuwe afzetmarkt. Een idee dat strookte met de naoorlogse expansiestrategie van andere Amerikaanse multinationals. Als eerste 'Gateway to Europe' werd Zürich als vestigingsplaats voor een nieuw verkoopkantoor gekozen, vanwege zijn eenvoudig te bereiken luchthaven en de aanwezigheid van uitstekende bank - en telexfaciliteiten. In 1955 startte Dow een productie-eenheid voor plastics in Wales en een opslagplaats in het Rotterdamse Botlekgebied. Jarenlang diende de Rotterdamse vestiging als toegangspoort tot het Europese afzetgebeid; in 1960 werd het complex uitgebreid met een kleine latexfabriek. Verkoopkantoren in Stockholm, Milaan en Frankfurt volgden. In 1961 werd het Rotterdamse verkoopkantoor naar Brussel verplaatst en dat werd de centrale verkooplocatie voor West-Europa. Na de reorganisatie van 1965 werd Zürich het Europese hoofdkwartier.3 Intussen was echter ook het besluit genomen ergens in de Benelux de grootste productie-eenheid van Europa te bouwen. Op het eerste gezicht lag het voor de hand het Botlekgebied als vestigingsplaats te kiezen. Daar was immers reeds een kleine productie-eenheid gevestigd. Desondanks viel de keuze op Terneuzen en in 1964 werd met de bouw van het complex een begin gemaakt. Voor de keuze van de nieuwe vestigingsplaats werden tal van gewichtige redenen aangevoerd, maar het doorslaggevende argument was toch wel de mogelijkheid om - ver verwijderd van grote bevolkingscentra - in alle vrijheid een industrieel complex uit de grond te stampen. Zo was het uit Midland, Michigan, afkomstige bedrijf gewend de zaken aan te pakken ('there was something of a cowboy mentality').'1 Overigens waren er belangrijke additionele factoren die de keuze voor Terneuzen aantrekkelijk maakten. Gelegen tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen bood de locatie aan de Schelde de toegang tot zowel de mondiale afzetmarkt voor de eigen output als de aanbodmarkt voor grond - en hulpstoffen. Via diezelfde kanalen was het concern tegelijkertijd eenvoudig verbonden met het Europese spoorwegnet. In vergelijking met het Botlekgebeid was er nog een belangrijke positieve vestigingsplaatsfactor. In de Nieuw Neuzenpolder kreeg Dow de grond in eigen bezit, terwijl in het Botlekgebied - als gevolg van de Rotterdamse vestigingsplaatspolitiek - de grond slechts in erfpacht werd gegeven. Het gemeentebestuur van Terneuzen stond in het algemeen veel minder kritisch ten opzichte van industrievestiging dan het Rotterdamse college van B &W. Sterker nog: de locale overheid faciliteerde de komst van Dow met subsidies, terwijl de nationale overheid voor een aanpassing in de infrastructuur zorgdroeg in de vorm van de bouw van een pijpleiding voor

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2010 | | pagina 28