Aflevering 168 zomer 2010
3
Ruwe opium en olifanten
Over 1681 en 1682 weten we niet zoveel. In verspreide documenten
worden vooral Bengalen en Ceylon opnieuw genoemd. Begin 1681 moet het
schip uit de Bengaalse hoofdfactorij Hugli naar het VOC-bestuurscentrum
Colombo vertrokken zijn, samen met de Enkhuizense fluit de Berkmeer.
Aan boord voornamelijk salpeter en amfioen (ruwe opium) met een
exact genoteerde waarde van f 55.456,-. De opdracht van beide schepen
luidde om na het lossen van hun lading naar Bengalen terug te keren met
een aantal bijzondere producten. Dat waren in de eerste plaats areca's,
betelnoten en betelbladeren. Deze bladeren waren, gemengd met enige
kalk, geliefd om op te kauwen en veroorzaakten een licht-drogerend
effect. Verder moest de kapitein chancos meenemen: grote kinkhoorns,
die gebruikt werden voor offers, als drinkglas, sieraad of - op Ceylon -
geld. En tenslotte moest het (als 'schenckagies') uit Bengalen ook nog de
prestigelading ophalen van vier Indiase, kleinorige olifanten.2
In maart 1682 blijkt de Aerdenburgh opnieuw in Hugli te zijn. Vandaar voer
zij samen met twee andere schepen naar het westen, want samen met twee
andere schepen blijkt het 'najarj Cheijlon vertrocken met een carguasoen
ter montura van f 18.782:19:4.'3
Dezelfde route van Hugli naar Ceylon werd gevolgd bij een volgende reis,
nu met de Amsterdamse fluit de Meerl, vanaf 14 december 1682. De aard
van de lading was heel anders: salpeter, en de waarde beduidend hoger:
f 36.284,-.4
Java en de Molukken (1683-1685)
De reizen in de laatste twee jaar (tweede helft 1683-1685) staan onder
meer opgetekend in het Daghregister van 't Casteel Batavia: een reeks
dikke boeken vol aantekeningen over alle inkomende schepen in de
hoofdvestiging van de VOC in Azië (nauwelijks een halve eeuw eerder
gesticht, toen al een volwassen stad van 30.000 inwoners5). De informatie
geeft enig inzicht in de gebruiksfrequentie van het schip. Die was hoog: in
de laatste circa 25 maanden maakte het vier reizen, waarvan drie erg lange.
In totaal legde de Aerdenburgh ruim 15.000 km af, van het noordelijke deel
van de Indische Oceaan tot de Bandazee in de Noordoost-Indonesische
archipel.
Kaneel
Op 3 januari 1684 meerde het schip aan in Batavia na een reis vanuit
Ceylon. Mogelijk was het daarheen vertrokken in augustus/september van
het jaar daarvoor om optimaal te profiteren van de zuidwestmoesson.6
Het bracht een lading mee van 393 balen kaneel ter waarde van
f 34.654:11:13, 'nouvelles' (berichten) uit Perzië, brieven uit Colombo en
een 'nadergeschrift door eenige heeren Raaden7 van India aan den heer
[Gouverneur-jGeneraal Cornelis Speelman'. Het belangrijkste nieuws voor
het centraal gezag in Batavia was de heugelijke mededeling dat Rajasingha
II, de koning van Candy (met wie de VOC altijd een moeizame relatie heeft
gehad) zich bereid verklaarde de VOC genoeg kaneel te verschaffen. En
ook dat de monarch van de Centraal-Ceylonese staat voor de productie
voldoende 'volcq tot het schillen' van de kaneel beschikbaar wilde stellen.
'Volcq' wil zeggen: de kaste van de Chalia's, aan wie het verzamelen en