Aflevering 167 voorjaar 2010 gemaakt worden: in de instrumentenhut las ik dan de windsnelheid en richting af, keek naar de sterren hoeveel bewolking er was en dan draaide ik ook de slinger met de 'natte en droge bol'. Radioseinen werden uitgezonden t.b.v. de scheep- en luchtvaart. Buitenboord over bakboord hing er een apparaat om de stroom te meten.' Ca. 1966 aan boord van het nieuwste lichtschip Nr. 12 'Noord Hinder'. Om te vissen was er voldoende tijd. Hier hebben 'de jongens een grote zeepaling aan de haak. V.l.n.r.: Matroos Willem Beijer, stuurman W. Surhaar en kok A. Teesink (foto: coll. W. Beijer/Goes). Verdreven Omdat een lichtschip onder alle omstandigheden ten anker moest blijven liggen lag het achter een zogenaamd 'paddestoelanker' van 750 kg met een zware ketting, zonder mannetjes, van 300 meter lengte. Om te voorkomen dat het schip te veel op de wind en stroom zou gaan 'gieren' zat de ankerkluis in het midden van de voorsteven. Op het zware ankerspil zaten twee kettingen: één voor het liggende anker en één direct vastgekoppeld aan het reserveanker aan stuurboord. In geval van nood kon dat dus direct gebruikt worden. Aan bakboord was ook nog een reserveanker, dit kon worden vastgemaakt aan één van de twee kettingen. Toch heeft Willem het één keer meegemaakt dat het schip verdreef. Willem: 'Tijdens een bijzonder zware storm zijn we een keer verdreven, 's Ochtends hadden we al windkracht 10 aan Vlissingen doorgegeven. We hadden de volle lengte ketting bijgestoken. Toch verdreven we op de middag ongeveer drie en een halve mijl. Toen het tij kenterde en de wind minder werd hebben we het schip zoveel mogelijk - met het binnengehaalde anker nét aan de grond - naar de positie laten terugdrijven. Om ons weer op de juiste positie terug te krijgen kwam de tonnenlegger Frans Naerebout. Rondom een lichtschip lagen altijd een paar waaktonnen. Hieraan kon je direct zien of het nog op de juiste positie lag.' Verandering van functie Na ongeveer drieënhalf jaar ging Willem het toch wel eentonige werk vervelen en werd hij als reservematroos aangesteld op de tonnenleggers Terneuzen, Frans Naerebout en De Honte en werd ook reserve voor de loodstenders Zilvermeeuw en Stormvogel. Willem: 'Ik werkte toen in het tonnenmagazijn en je kon ineens opgeroepen worden om dienst te doen, daar was je dus 'reserve' voor. De loodstenders voeren van en naar de loodskotters om loodsen af te halen of te brengen. De loodskotters lagen 'buiten' op post om zeeschepen van loodsen te voorzien'. Toen Willem nog reservematroos was, werd hij gevraagd dienst te doen bij de Kustverlichting: het controleren en nazien van lichtbakens in Zeeland. Na deze periode kreeg hij een vaste aanstelling als matroos op de loodskotters Fomalhaut en Spica. Na een ongeval op de loodskotter Fomalhaut mocht hij niet meer varen. Nadien is hem gevraagd om voor promotiedoeleinden een maquette te bouwen van Zeeland, met hierop

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2010 | | pagina 22